I
4
-fI
-fwi.
1
Charters verwerven
Charters en herkomst
Mi'HwO))* 1-ChHdif VjkM) fj
ftófcf >»t| (^»v8t- VpK"! n*(k
>->U4^ fym.
Tkl-\"l*f '.St 4 4i.4ir|HH.f
Si
L ^4itn*t{ cnil\iii,
L *lj« .-. è*-^
Hll#H I t M
Het gat in dit charter, waarmee Maria van Bourgondië op 2 maart 1477
haar goedkeuring hecht aan een herziening van het recht van het land van
Altena en de stad Woudrichem door Jacob, graaf van Horne en heer van
Altena, is waarschijnlijk ontstaan toen het zegel werd afgesneden. Het
charter was aanvankelijk onderdeel van de collectie Cuypers van
Velthoven. Het kwam in het streekarchief toen het toenmalige RA
's-Hertogenbosch een soort opruiming hield, waarbij archivarissen uit een
lijst met geselecteerde stukken konden kiezen wat men wilde overnemen.
Vreemd genoeg mocht dit charter wel naar Heusden, maar een ander
hiermee onlosmakelijk verbonden charter niet. Dat betreft namelijk het
handvest van Jacob van Horne zelf, dat dateert van 18 december 1476 -
een charter in boekvorm. Dat mocht destijds niet mee naar Heusden, en
bevindt zich daarom nog altijd in het BHIC (Streekarchief Land van Heusden
en Altena, collectie diverse charters, inv.nr. 2).
beschreven. Voorbereid door H.O. Feith sr.,
voortgezet door zijn zoon H.O. Feith en
als methode verlaten door diens zoon J.A.
Feith, die de chronologische indeling
verving door een systematische.6 Zij
waren de bekendste, maar niet de enige
archivarissen die deze werkwijze volgden.
Zo was in Gelderland I.A. Nijhoff al sinds
jaar en dag bezig met een chronologisch-
diplomatisch register van de Gelderse
oorkonden.
Pas in het midden van de 19e eeuw
kwam er enige verandering in de
manier waarop archivarissen met hun
charters omgingen. In heel Europa
bestond in die tijd volop aandacht voor
de studie van de middeleeuwen, maar
niet in Nederland. Bakhuizen van den
Brink signaleerde een tekort aan kennis
van "oude taal, gebruiken, begrippen,
archeologie, paleografie, sfragistiek"
(alleen niet bij Nijhoff en wijlen Feith)
- vakken die zijn overgelaten aan de
"gril van elks liefhebberij". Hij beweerde
ook dat hij uit het acquisitiebeleid en de
accenten bij het beschrijven kon
opmaken wie meer staatsrechtelijk
(administratief) geïnteresseerd was,
zoals de Utrechtse archivarissen, dan
wel historisch, zoals de Gelderse en de
Haagse.7 Bakhuizen besloot om met zijn
medewerkers onder de titel Het
Nederlandsche Rijks-Archief een
tijdschrift uit te gaan geven waarin zij
de tekst van oorkonden wilden opnemen,
voorzien van beknopte inleidingen om
de plaats te wijzen waar deze in de
geschiedenis "te huis behooren". Het is
bij één aflevering gebleven.
Vanaf het midden van de negentiende
eeuw werden archivarissen actiever bij
het verwerven van charters. Bakhuizen
van den Brink kocht in 1853 70 charters
uit de boekverkoping van Nijhoff. Ook
probeerde hij in 1853 de verzameling
charters die na de Vrede van Münster
vanuit de bewaarplaats in Vilvoorde was
overgebracht naar de Republiek, te
completeren met ontbrekende charters
die later naar Wenen waren vervoerd.
Dat lukte niet direct. Pas in 1891 kwamen
de kisten met stukken in Den Haag. De
eenheid van die verzameling werd
vervolgens niet gerespecteerd.
Rijksarchivaris Van Riemsdijk bestemde
een deel voor een archiefruil met België
en verdeelde de rest onder de rijks
archieven. Het was een lot dat later ook
andere charterverzamelingen zou treffen.
In dezelfde tijd werd een tweede
belangrijke chartercollectie verworven.
Toen er na het overlijden van Sir Thomas
Phillips sprake was van verkoop van de
collectie Cheltenham, werd het Hollandse
deel van de collectie, na onderzoek door
de Utrechtse archivarissen Samuel
Muller Fz. en zijn assistent mr. L. van
Hasselt, in 1887 aangeboden aan de
minister van Binnenlandse Zaken. Na
enige tijd werden voor een bedrag van
24.000 gulden zo'n 200 handschriften en
88 kistjes met charters en losse afschriften
aangekocht. Hieronder charters van de
vijf Utrechts kapittels en honderden
charters van Utrechtse en Hollandse
kloosters.8 De collectie ging naar het
Utrechtse rijksarchief, waar het een tijd
bleef totdat de minister over de verdeling
over de verschillende openbare depots
besliste.
In datzelfde jaar werd nog een andere
belangrijke charterverzameling naar het
archief in Utrecht overgebracht: de 30
kistjes met charters en losse stukken uit
het archief van de Oud Bisschoppelijke
Clerezy. Door verschillende rijks- en
gemeentearchivarissen werden daaruit
lijsten gemaakt van de charters die op
hun ressort betrekking hadden.
Aanvankelijk bleef de collectie in haar
geheel in Utrecht, totdat in 1920 werd
bepaald dat de stukken zouden worden
overgebracht naar de archiefdiensten
waar zij naar hun afkomst hoorden.
Het zijn maar drie voorbeelden, maar ze
kunnen nog met diverse andere worden
aangevuld. Het patroon is vaak hetzelfde:
op grond van het herkomstbeginsel
bepalen waar de verworven charters
thuishoren en wat elders hoort, daarna
overdragen en eventueel ruilen. Waarna
nogal wat van dergelijke charters bij de
ontvangende dienst in de algemene
charterverzameling of handschriften
belanden, en de bredere context voor
de onderzoeker verborgen blijft.
In een overzicht van inventarissen van
de oude rijksarchieven in Nederland uit
1884 worden voor Den Haag negen
chartercollecties opgevoerd. In alle
gevallen was de inventaris nog in
bewerking, op losse blaadjes, in loketten
of in portefeuilles. Ook in de andere
archieven waren veel charters "op losse
vellen beschreven". Gedrukte tijdreken
kundige registers werden gemeld voor
Groningen (het hele archief), Friesland
(oorkonden tot 1400 die in het
charterboek ontbreken), Overijssel (alles
tot 1528), Gelderland (registers van
Nijhoff, maar niet alles), Utrecht (tot
1300, maar niet alles), Zeeland (grafelijke
oorkonden) en Limburg (van vier kloosters).
Aan het aanleggen van tijdrekenkundige
registers kwam een einde toen na het
verschijnen van de Handleiding in 1898
het herkomstbeginsel algemeen ingang
vond.9 Muller, Feith en Fruin namen
expliciet afstand van de oude methode.
Zij vonden het wenselijk dat in de
archiefdepots "waar alle stukken
afgezien van hunne herkomst, zijn
geordend naar eenen chronologische
volgorde" - genoemd worden Groningen,
Overijssel, Kampen en Middelburg -
deze terug werden gebracht tot een
systematische. In de Handleiding staan
nummer 10 2012 29