Het charter en de archivaris
Over beschrijven en verzamelen,
beheren en dupliceren
"Elk van de archivarissen laat zich bij zijnen arbeid in de oude oorkonden leiden en besturen door
eigene lust en liefhebberij." Met deze woorden vatte de Haagse rijksarchivaris R.C. Bakhuizen van
den Brink in 1851 in zijn verslag aan de minister van binnenlandse zaken de werkzaamheden van zijn
collega-archivarissen samen.1 Charters hebben in het werk van vele generaties archivarissen altijd een
bijzondere plaats ingenomen. Wat is het toch dat charters zo bijzonder maakt? En wat hebben al die
archivarissen ermee gedaan? Een korte impressie.
Charters ontdekken
eigen provinciale charters). Maar voor de
aankoop van alle Sijpesteinse charters
bood de minister niet genoeg geld. En
de duizenden charters uit de bibliotheken
van de Haagse verzamelaar Johan
Meerman en de Utrechtse archivaris
P. van Musschenbroek die in 1824 en
1826 werden geveild, verdwenen naar
Engeland, waar Sir Thomas Phillips ze
bewaarde op zijn landgoed, eerst te
Middlehill, daarna te Cheltenham.
Aan de andere kant zagen velen wel
degelijk de waarde van het charter.
Want juist in originele oorkonden was
de beste, meest betrouwbare informatie
over het vaderlands verleden te vinden.
In de discussie over een nieuwe
bewerking van de vaderlandse
geschiedenis speelt het charter een
prominente rol. Het werd betreurd dat
Nederland niet, zoals het buitenland,
beschikte over een van regeringswege
uitgegeven serie van de belangrijkste
charters en oorkonden. Thorbecke sprak
zelfs de hoop uit dat de koning deze
"schatten voor de landsgeschiedenis"
zou willen laten ontsluiten. Tevergeefs.
Het enige was dat de minister van
binnenlandse zaken in 1827 schreef dat
"de Nederlandse geschiedenis zoveel
mogelijk uit de nog aanwezige
oorkonden moest worden opgehelderd
en dat die dienovereenkomstig opnieuw
moesten worden bewerkt".3
Van Wijn had zijn benoeming te danken
aan vele jaren historisch onderzoek. Het
is dan ook niet verwonderlijk dat hij
Charters beschrijven
Yvonne Bos-Rops
Eigenlijk staat het charter aan de basis
van het openbaar archiefwezen in
Nederland. In zijn pleidooi dat uiteindelijk
in 1802 zou uitmonden in de aanstelling
van de eerste nationale archivaris,
refereerde Kamerlid Van Rooijen aan
"al die charters" die na de Bataafse
omwenteling eigendom waren geworden
van de hele natie en nu ook ten nutte
daarvan moesten worden gebruikt. Niet
verwonderlijk dus dat in de aanstelling
van Hendrik van Wijn tot archivaris van
de Bataafse Republiek staat dat hij
"visie en inspectie moest nemen van de
staat van de charters", de belangrijkste
daarvan moest afzonderen (zonder die
te verplaatsen uit de departementen
waar ze werden bewaard) en er een
inventaris van moest maken.2
De maatschappij van de eerste helft van
de negentiende eeuw was op twee
tegengestelde manieren bezig met het
charter. Aan de ene kant werden charters,
die veelal hun administratief nut hadden
verloren, op grote schaal weggedaan of
geveild. Slechts incidenteel belandden
die in openbare archiefbewaarplaatsen.
Zoals charters uit de collectie Van
Sijpestein, die op een veiling in 1822
door koning Willem I werden gekocht en
vervolgens geschonken aan het Haagse
Rijksarchief. En de charters uit het
archief van Montfoort, die de provincie
Utrecht in 1840 kocht uit de verzameling
van de Utrechtse geleerde dr. C. Booth
(en vervolgens vermengde met de
uitvoering gaf aan zijn instructie door op
zoek te gaan naar nieuwe bronnen voor
de vaderlandse geschiedenis. Al een
maand na zijn aanstelling richtte hij zich
met succes tot het departementaal
bestuur van Holland met het verzoek om
toegang tot de archieven, omdat hij
vermoedde dat zich daar de aller
belangrijkste charters zouden bevinden.4
En de middeleeuwse charters van de
Hollandse graven die hij tijdens zijn
archiefreizen in de zuidelijke Nederlanden
aantrof in Bergen Henegouwen, vond hij
de "oudste en kostbaarste gedenk
stukken van ons vaderland" en die wilde
hij graag in Den Haag hebben. Dat was
het begin van een periode van lenen,
teruggeven, onderhandelen en ruilen.
Een dossier dat tot op de dag van
vandaag nog steeds niet een voor
iedereen bevredigende afloop kent.5
Ging de aandacht van Van Wijn
voornamelijk uit naar het traceren van
individuele documenten met historische
waarde, latere archivarissen richtten zich
meer op het bewerken. Zij gingen op
grote schaal lijsten maken van de charters
onder hun beheer. De ambitie daarbij
was om de uitgave van oorkonden-
boeken te vergemakkelijken. In Groningen
leidde dat tot het Register van het archief
van Groningen, vijf delen waarin alle
"charters, oorkonden, verzegelingen,
brieven en andere dergelijke oude
stukken" in chronologische volgorde zijn
28 2012 nummer 10