BS Uit de impasse? Standaardisering Dat laat onverlet dat het tegengaan van de versnippering de grootste opgave van de komende jaren zal moeten zijn, maar dan meer in de vorm van convergentie op een metaniveau dan door fusie van de verschillende oorkondenboeken. Het toverwoord is interconnectabiliteit op een semantisch niveau, op basis van (inter)nationaal te ontwikkelen standaarden. In 2002 is het Monasterium Collaborative Archive (www.monasterium.net) opgezet als Midden-Europees oorkonden- boek, waaraan momenteel tien landen deelnemen. Monasterium is een project van ICARUS en is partner van Europeana. De gebruikte op XML gebaseerde datastructuur is gebaseerd op het Charters Encoding Initiative (CEI), dat vanuit de Ludwig-Maximilians- Universitat te München is ontwikkeld en vooral door diplomatici. Vergelijking van de datastructuren van Cartago en Monasterium leert dat beide elkaar aanvullen: de diplomatische kant is bij Monasterium nader uitgewerkt, terwijl Cartago een sterker archivistische insteek kent. De applicatie Cartago is dan ook meer gericht op het verwerken van grote hoeveelheden niet exclusief middeleeuws materiaal en met meer aandacht voor een niet-wetenschappelijk publiek. En nu? Noot van een vernieuwende applicatie niet sexy meer, omdat de nieuwigheid eraf is, maar het is zaak om subsidiegevers en beleidsmakers te overtuigen van de noodzaak ervan. Innovatie omwille van de innovatie zelf brengt archieven noch gebruikers verder. In de kracht van de digitale oorkonden- boeken, het optimaal benutten van de technische mogelijkheden van het moment, schuilt tegelijk hun bedreiging. In een tijdperk waarin de hypes elkaar in steeds hoger tempo afwisselen en de interesse al verflauwd is voordat een nieuw project goed en wel opgestart is, moeten zij concurreren met nieuwe technologische ontwikkelingen waaraan instellingen per se moeten deelnemen om hun voortbestaan te garanderen. Het is duidelijk dat de ontwikkeling van Nederlandse digitale oorkondenboeken weliswaar langzaam voortschrijdt, maar geen gelijke tred houdt met de technische mogelijkheden en zeker niet met de wensen van de gebruikers. Toen de structuur van Cartago ontworpen werd, leefden we nog in de tijd van de databases, grote tot enorm grote hoeveelheden data die binnen één systeem beheerd en ontsloten werden. Bij het ontwerp van Cartago is geanticipeerd op een uitbreiding naar de aangrenzende gebieden Friesland en Oost-Friesland, maar uitdrukkelijk niet verder. Er is in principe een strikte scheiding tussen datastructuur, applicatie en inhoud. De tijd van megadatabases is voorbij en het streven naar een groot Nederlands, laat staan Europees oorkondenboek dat aan alle individuele wensen - van de Charterbank Tilburg tot het Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299 - tegemoetkomt, is tot mislukken gedoemd. Dat de toekomst voor de ontsluiting van archieven van vóór 1600 in de ontwikkeling van semantische standaarden voor het oudere archiefmateriaal ligt, lijkt mij evident. Niet alleen kan dat een wapen zijn tegen verwijten dat opnieuw het wiel wordt uitgevonden, het geeft ook een solide basis aan de ontwikkeling en vulling van nieuwe digitale oorkondenboeken. De grote vraag is natuurlijk wie het initiatief neemt voor deze ontwikkeling. Vanuit het Digitaal Oorkondeboek Groningen en Drenthe zijn hiertoe aanzetten gedaan, maar voor de realisatie van een nationaal gedragen standaard is meer nodig. De ontwikkeling van standaard datastructuren en bijbehorende applicaties is te belangrijk om alleen aan historici over te laten, al was het maar omdat juist de archivarissen de archivistische context van een stuk kennen en beheren, en ervaring hebben met de publiekskant. De samenwerking tussen beide velden is dus noodzakelijk. Dat bemoeilijkt de realisatie, maar aan de andere kant kent het speelveld van de oudere archieven een beperkt aantal spelers. Het wachten is op een partij die het initiatief neemt om deze spelers In 1179 nam paus Alexander III de abdij Rijnburg in bescherming. De afspraken zijn vastgelegd in een plechtig privilege, in een vorm die na 1200 nog zelden voorkomt. Zo'n charter wordt gekenmerkt door bijzonderheden als het geoblongeerde schrift van de eerste regel en onderaan de rota [dubbele cirkel met kruis en daarin de naam van de paus, de namen Petrus en Paulus en een devies], de eigenhandige ondertekening door de paus [ego Alexander catholicae ecclesiae episcopus - de laatste twee woorden zijn afgekort], de eigenhandige onderschriften van de kardinalen en het monogram 'benevalete'. Pauselijke oorkonden zijn voorzien van een loden zegel [bulla, lood] daarom wordt geproken van een 'pauselijke bul'. Aan de voorzijde staan altijd de hoofden van de apostelen Petrus en Paulus en aan de achterzijde de naam van de paus met het rangnummer, dat in de tekst niet voorkomt. Meestal hangt het zegel aan een hennepen touwtje, maar bij plechtige privileges, zoals dit, worden zijden koorden gebruikt (NL-HaNA, Abdij Rijnsburg, 3.18.20, inv.nr. 23). tezamen te brengen. De kwestie van de continuïteit van het beheer en onderhoud wordt daarmee niet opgelost; dat is een zaak van de archieven zelf. Deze problematiek raakt overigens niet alleen de digitale oorkondenboeken, maar alle lang lopende projecten op het terrein van de ontsluiting van archieven. 1 S. Muller, J.A. Feith en R. Fruin, Handleiding voor het ordenen en beschrijven (Groningen 1898) 30. Redmer Alma projectleider van het Digitaal Oorkondeboek Groningen en Drenthe en als beleidsmedewerker informatisering werkzaam bij het Drents Archief. nummer 10 2012 19

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2012 | | pagina 19