archiefratten en boekenwurmen.
Beschikbaarheid van materiaal is vaak
een probleem, zeker nu archieven nogal
rigoureus geschoond of zelfs compleet
opgeruimd worden. Een historicus wil
vaak meer weten dan de wijze waarop
een instelling werkte. Waar een selectie
van rechtbankarchieven overblijft,
verdwijnt veel informatie over
individuele zaken. Hetzelfde geldt voor
het opschonen van archieven. Bij het
archief van de Rotterdamse politie is
uitgaande post bijvoorbeeld verdwenen,
waarschijnlijk in de veronderstelling dat
die brieven elders wel bewaard zijn. Was
het maar zo. Het is daarenboven, zeker
voor onderzoekscolleges, onhandig
wanneer verschillende archieven
verschillende regels hanteren. Zo wilde
ik laatst onderzoeken of een huwelijk in
1890 ook kerkelijk gesloten was, maar
ik kreeg het kerkelijk huwelijksregister
niet te zien omdat dat doorliep tot 1946.
Toegankelijkheid is verschillend
geregeld. Soms kun je politiearchieven
raadplegen tot 1940, in andere gevallen
wordt nauwlettend de honderd-jaren-
regel aangehouden. Gelukkig is het met
de toegankelijkheid van archieven nog
niet zo bar gesteld als in België, maar
Nieuwe ontwikkelingen en
archiefonderzoek
Hier wordt door iedereen de
digitalisering van archieven genoemd.
In het onlangs verschenen artikel 'Het
Digitale Drama' is aandacht besteed aan
de problemen rondom digitalisering en
ook vanuit de universiteiten klinkt
kritiek. Altena: "Voor het onderwijs in
het eerste jaar hebben we gebruik
kunnen maken van een grote subsidie
om boeken, kranten en archieven die
we nodig hadden te kopiëren. We
hebben op die manier een digitale
leeromgeving kunnen maken die wat
het archiefmateriaal betreft de reële
situatie zo goed mogelijk tracht na te
bootsen. Digitalisering is voor het
onderzoek een geweldig middel (neem
het Amsterdamse Stadsarchief, het
Erasmusgebouw Radboud Universiteit Nijmegen, waar onder andere de opleiding geschiedenis
gehuisvest is (foto Radboud Universiteit/Dick van Aalst).
van primaire bronnen." Koopmans
bevestigt dit: "Het is moeilijk om in
algemene termen deze vraag te
beantwoorden. Studenten die het vak
archieven internetbronnen kiezen in
de master (wat ik zelf doceer) zijn
doorgaans zeer enthousiast over archief
onderzoek, maar merken hoe tijdrovend
dit is en hoe moeilijk het kan zijn om
iets boven tafel te krijgen." Ook De Goey
ziet dat studenten steeds minder tijd
hebben voor gedegen archiefonderzoek
in verband met de studiedruk die hen
door de minister en de faculteit wordt
opgelegd, naast hun eigen activiteiten
(baantjes en dergelijke). Werken met
primaire bronnen is veel tijdrovender,
merken ze, en meestal moeten ze
hiervoor ook reizen. Altena ziet dit
anders: "Mijn indruk is dat de studenten
enorm opkijken tegen het lezen van
handschriften. Bij enig doorzetten blijkt
die angst koudwatervrees te zijn.
Sommigen gaan archiefonderzoek heel
leuk vinden, anderen vinden het een
noodzakelijk kwaad (bijvoorbeeld
doordat ze opeens op eigen kompas
moeten varen). In feite is dat onder
beroepsmatige historici nooit anders
geweest. Je hebt nu eenmaal
enige uniformering lijkt mij gewenst.
De bruikbaarheid is goed, matig of slecht,
maar dat is altijd zo geweest. Voor een
belangrijk deel hangt dat samen met de
archiefvormer. Het ene politiekorps heeft
beledigingen uitvoerig vastgelegd, het
andere helemaal niet. De ene school
heeft rapporten van leerlingen bewaard,
de andere niet." Van der Veldt beaamt
dat archiefonderzoek in aanvang lastig
is voor studenten: "Enige drempelvrees
hebben ze nog altijd, maar zodra ze
door het archiefvirus zijn gegrepen
vinden de studenten het een grote
meerwaarde voor hun studie hebben.
Het idee echt iets nieuws te doen (in
plaats van het herkauwen van ander
mans ideeën uit boeken) werkt voor
studenten bijzonder stimulerend."
Studente bestudeert oude boeken, universiteitsbibliotheek Radboud
(foto Radboud Universiteit/Dick van Aalst).
14 2011 nummer 10