8
bronnenonderzoek is toch absoluut
onderdeel van het ambacht. Je leert hoe
je informatie kunt benaderen en
gebruiken. Zeker wanneer je onder
invloed van digitalisering en Google ziet
dat er een tendens ontstaat bij
studenten en onderzoekers om
moeilijker te raadplegen of te begrijpen
bronnen links te laten liggen. Als
historicus moet je de verschillende
technieken om informatie te vinden en
te onderzoeken beheersen. Daar hoort
primair bronnenonderzoek en dus
archiefonderzoek ook bij.
Naast de validiteit van secundair bronnen
onderzoek voor geschiedschrijving, is
het simpelweg een feit dat niet elk
onderzoek primaire bronnen, laat staan
archieven nodig heeft. Daarnaast zijn er
ook enkele praktische redenen. Volgens
Rosendaal ligt de nadruk (helaas) meer
op een algemeen vormende academische
vaardigheid: "Dit neemt veel tijd in
beslag, evenals stages en buitenlands
verblijf. Er zijn historici die het ook totaal
onnodig vinden om archiefonderzoek te
doen, zoals vroeger ook wel eens
verkondigd werd. Theoretische en
ideehistorische concepten en interna
tionalisering worden als meer weten
schappelijk gezien."
Tijdsbeslag is ook bij Koopmans een
thema: "Archiefonderzoek is vaak te
tijdrovend om binnen de cursussen te
kunnen realiseren. Slechts een klein deel
van de masterstudenten kiest het
methodencollege archieven
internetbronnen, waarin intensief
gewerkt wordt in de Groninger
Archieven."
Bert Altena ziet net als Rosendaal en
Jeurgens wel een noodzaak: "Ten eerste
moet je voor allerlei onderwerpen het
archief in, noodzaak dus, en ten tweede
is het van belang dat studenten ervaren
hoeveel competentie en creativiteit het
zoeken van en lezen in archiefmateriaal
vereist. Dat is alleen al nodig om het
werk van historici beter te kunnen
beoordelen." Van Lente vindt dat
studenten "moeten leren dat alle
historische kennis uiteindelijk gebaseerd
is op gedrukte en niet-gedrukte
bronnen. Ze moeten leren dat de
heldere onderscheidingen die een
handboek maakt (verlichting en
romantiek, of: drie oorzaken van de
culturele revolutie van de jaren zestig)
nuttige stileringen zijn, maar dat de
werkelijkheid vaak gecompliceerder is.
Ze moeten zelf ervaren hoe het is om
zulk materiaal te bestuderen: in eerste
instantie de 'heilzame verwarring' die
ervan uitgaat. Sommigen haken dan af,
anderen ontdekken de kick: dat kan je
het beste meteen aan het begin van de
studie doen. In de latere jaren spreekt
het meer vanzelf."
Ervaringen
wel aanmoedigt. Zo geeft Joop
Koopmans (Rijksuniversiteit Groningen)
aan dat dit pas in de master wordt
verwacht, maar dat men mag volstaan
met "gedigitaliseerde en gedrukte
bronnen" en er dus geen specifiek
archiefonderzoek hoeft te worden
gedaan. Furnée merkt dat het tweede
jaarsvak leeronderzoek vaak leidt tot
veel enthousiasme en dat zie je terug in
de bachelorscripties. Deze liggen veelal
in het verlengde van dat leeronderzoek,
of de onderzoekscolleges die daarop
volgen. Het gebruik van primaire
bronnen leidt vaak tot origineel werk en
veel enthousiasme, terwijl bij het
gebruik van voornamelijk secundaire
literatuur toch vaak de informatie
makelaar komt bovendrijven die wel
goed werk aflevert, maar vaak niet
origineel en vernieuwend is. Jeurgens
vindt het persoonlijk een gebrek
wanneer een student geschiedenis
tijdens zijn of haar studie niet bekend
raakt met het onderzoek in archieven.
Natuurlijk is onderzoek op basis van
secundaire bronnen valide, maar primair
Academieplein,
Rijksuniversiteit
Groningen
(foto Communicatie RUG).
Bij deze vraag vroegen we vooral door
naar beschikbaarheid, toegankelijkheid
en bruikbaarheid. Daarbij kwamen we al
snel op het onderwerp digitalisering.
Over het algemeen zijn de ervaringen
positief en worden de moeilijkheden die
men ervaart als inherent aan archief
onderzoek gezien. Volgens Rosendaal
hangt "het niet of weinig gebruiken van
archieven vooral samen met enerzijds
het sterk inperken van de academische
studie (vier jaar, waarvan ook maar een
klein deel weer aan 'pure' geschiedenis
wordt besteed) en anderzijds het
verschuiven van wat als wetenschappelijk
wordt gezien. Voor arbeidsintensief
archiefonderzoek is niet veel ruimte,
waarbij dan ook nog zowel voor
studenten als docenten sprake is van
een grote rendementsdruk." Rosendaal:
"Persoonlijk vind ik de laatste jaren de
toegankelijkheid van archieven sterk
verbeterd. Het lukt goed om snel
onderzoek te doen. Vooral de mogelijkheid
om zelf foto's te maken van archief
stukken zorgt voor een makkelijker
gebruik van archieven. In mijn onderwijs
probeer ik de studenten zoveel mogelijk
te wijzen op archieven en de betekenis
nummer 10 2011
13