vervolg op zes en gaat over de briefwisseling tussen vader Valck en zijn dochter Suze, die getrouwd was met de uit een rijke plantersfamilie stammende Theodore Lucassen. De vijf studies zijn staaltjes van groot vakmanschap en stuk voor stuk zeer interessant. Boodschap achter de stukken Deze studies gebruikt Stoler om haar opvattingen over archieven als 'meer- dan-een bron' toe te lichten. Het is hachelijk om haar ideeën in kort bestek samen te vatten, maar ik doe toch een poging. De inhoud van al die ambtelijke dossiers is uiteraard interessant, maar wat haar meer interesseert is wat erachter zit. Zij gebruikt de beeldspraak van het negatief. Wie goed leest ontwaart de contouren van iets anders, "the uneven presence of what was imagined as the possible, the tension between what was realizable and what was romantic, between plausible plans and implausible words" (p. 108). Veel stukken gaan over ideeën die onuitvoerbaar waren. Stoler spreekt over "romances". De kleurlingen, een groep die tegenwoordig vaak als Indo's wordt aangeduid, zouden bijvoorbeeld moeten worden opgeleid tot ambachtslieden die producten konden maken voor de Europese bovenlaag, zoals piano's, klokken en Westerse kleding. Deze goederen hoefden dan niet meer vanuit Europa geïmporteerd te worden. Men wist dat dit plan geen kans had en dat bleek ook wel, want de kleurlingen wilden daar helemaal niet aan. Zij eisten vaak dezelfde privileges op als hun Europese vaders: ambtenaar worden. Er waren trouwens ook andere praktische bezwaren, zoals een zuinige koloniale regering. Nog een voorbeeld van de boodschap die achter de stukken zit, is te vinden in Geen 'gewone' woorden Stoler maakt het haar lezer niet gemakkelijk. Veel passages, vooral die in deel één, moet men meermalen lezen. Dit wordt in de hand gewerkt doordat zij allerlei begrippen ontleent aan filosofen als Foucauld, Derrida, Nietsche en Sartre. Als nuchtere Nederlander dacht ik tijdens het lezen wel eens: je kunt toch ook gewone woorden gebruiken? Een andere vraag is hoe je dan de bronnen moet lezen, of beter moet decoderen zoals Stoler dat graag ziet, en wie daartoe in staat is. Is daar een methode voor? Of is dat - wat ik vermoed - het voorrecht van onderzoekers zoals Stoler die 35 jaar lang onderzoek hebben gedaan over een bepaalde periode? Moet men eerst grootmeester worden alvorens zo te mogen interpreteren? Maar wie maakt uit, zo luidt de volgende vraag, wie wel en wie nog geen grootmeester is? Of moet ik het zo zien dat mensen zichzelf als grootmeester etaleren, vervolgens als zodanig erkend worden, en daarna kunnen schrijven over het negatieve beeld dat uit de bron oprijst? Deli was in de jaren 1860-1885 een boom town. rijk worden. Schaduwzijde van deze culture was 1870-1880; coll. KITLV, Leiden). de correspondentie van Valck met zijn dochter Suze. Uit haar brieven blijkt dat deze mensen omringd door Javaanse bedienden en arbeiders leefden, maar dat zij niet echt geïnteresseerd waren wat voor mensen de Javanen waren en wat zij dachten. Stoler noemt dit "imperial disregard" en koppelt deze houding aan de enorme hoeveelheid informatie die de koloniale regeringen, vooral na 1870, verzamelden over land en volk. Dit mondde uit in dikke rapporten en in de monumentale Encyclopaedie van Nederlandsch-Indië. Hoe het land eruit zag, welke mineralen er gevonden werden en welke talen er werden gesproken, dat wist men allemaal precies. Maar wat de autochtone bevolking van Indonesië eigenlijk dacht en voelde, daarover wist men veel minder of zelfs niets. Stoler beschrijft het zo: "Knowledge production and its strategic absence - contrived ignorance - are prevailing themes in the making of empire" (p. 247). Het begrip contrived ignorance is essentieel: men wilde bepaalde dingen niet zien. Wie daar niet tegen kon was ongeschikt voor de koloniale samenleving en kon maar beter terugkeren naar patria. De benadering van Stoler is in deze vorm inderdaad nieuw, al komt - om maar een willekeurig voorbeeld te noemen - het zeer leesbare boek van Cees Fasseur een heel eind in de buurt (De indologen, eerste druk 1993; derde druk 2003). Ik plaats echter enkele kanttekeningen. Met de verbouw van tabak kon een Europeaan snel 1e uitbuiting van Chinese koelies (foto K. Feilberg, Een laatste meer praktische opmerking is dat Stoler haar ideeën steeds toelicht aan de hand van overheidsarchieven en ik mij afvraag of dit ook van toepassing is op particuliere archieven, zoals die van zendelingen en missionarissen. Ik veronderstel van wel, maar Stoler rept er niet over. Zij lijkt daarmee, zoals veel historici die zich verdiepen in koloniale regimes, erg af te gaan op informatie in overheidsarchieven. De beste resultaten worden juist geboekt wanneer de onderzoeker verschillende soorten bronnen met elkaar kruist. Al met al een boek dat prikkelt en aan het denken zet, en dat kan nooit kwaad. Ton Kappelhof Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis, KNAW Den Haag. nummer 8 2011 43

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2011 | | pagina 43