r Nationalistisch exceptionalisme Het is aantrekkelijk om het programma Erfgoed van de Oorlog met The Global Museum on Communism te vergelijken. Anders dan bij het museum heeft men in dit programma ideologische vooringenomenheden zoveel mogelijk proberen te vermijden. Het belangrijkste resultaat - de website waarop het documentaire erfgoed van de Tweede Wereldoorlog wordt gepresenteerd - is minder dan bij The Global Museum het resultaat van de behoefte om de herinnering aan traumatische ervaringen uit een bepaalde periode vanuit één gezichtspunt te systematiseren en te standaardiseren. Het programma was gericht op het behoud van unieke materialen en verhalen uit en over de Tweede Wereldoorlog en de toegankelijkheid daarvan voor iedereen; het moest ieder in de gelegenheid stellen zich een eigen beeld van de Tweede Wereldoorlog te vormen. Het materiaal moest worden ingebed in een erfgoed-kader, waardoor de nadruk lag op toegankelijkheid, herkenbaarheid, begrijpelijkheid en bruikbaarheid. Net als bij het Global Museum en alle andere op massaconsumptie gerichte erfgoed projecten, maakt dat het bieden van een In het debat over de multiculturele samenleving is de Indo Nederlandse cultuur ineens in de Nederlandse cultuur opgenomen. pluralistisch perspectief niet gemakkelijk. Het programma heeft uiteraard een politieke inbedding. Het ministerie van VWS had er geen 23 miljoen euro aan besteed als de doelstelling en de opzet van het programma niet hadden aangesloten bij de heersende politieke opvattingen over het gebruik van erfgoed als sociaal bindmiddel en over een gedeelde geschiedenis als basis voor een herijking van de nationale identiteit. Het programma probeert met het materiaal dat het voor het voetlicht brengt weliswaar een pluriform perspectief te bieden, en een veelvoud aan interpretaties ook voor latere generaties open te laten, maar het richt zich daarbij wel op de oorlog binnen de grenzen van het toenmalige Koninkrijk en op Nederlandse burgers. Het erfgoed van de oorlog bestaat uit die objecten en documenten die de collectieve herinnering kunnen construeren van Nederlandse onderdanen aan hun oorlog in de periode 1940-1945. De opneming van die objecten en documenten in het programma kunnen we zien als een vorm van toe-eigening die niet-Nederlanders als het ware onteigent, of in ieder geval als mede eigenaren uitsluit, dat buitenlanders en latere immigranten buiten de geconstrueerde community of memory plaatst. Dat is althans de een centrale conclusie van Dewi Vrenegoor, die het programma heeft geanalyseerd vanuit het gezichtspunt van herinnerings- politiek in het algemeen en het perspectief van de gemeenschap van Indische Nederlanders in het bijzonder. Met betrekking tot de oorlog in Nederlands-Indië stelt zij vast dat deze 'Neerlandocentrische' benadering nauwelijks ruimte laat voor het Indonesische, Japanse of Britse perspectief. Maar ook het Nederlandse perspectief op het Nederlands-Indisch erfgoed van de oorlog (en op het Nederlands-Indisch erfgoed in het algemeen) ziet ze als een vorm van bevestiging van de Nederlandse identiteit. In het debat over de multiculturele samenleving is de Indo-Nederlandse cultuur ineens in de Nederlandse cultuur opgenomen. Door niet hun complexiteit en anders zijn maar hun schijnbare ongecompliceerdheid en integratie bereidheid te benadrukken, worden Indische Nederlanders tegenover de allochtonen geplaatst, die juist als een bedreiging van de Nederlandse cultuur worden ervaren. In deze vrij recente identificatie van Indische Nederlanders als een groep die bij Nederland of de Nederlandse cultuur hoort, klinkt volgens haar nationalistisch exceptionalisme door. Een kus van een prinselijk paar, Kosovaarse vluchtelingen, slachtoffers van het communisme en Indische Nederlanders: het zijn onderwerpen aan de hand waarvan kan worden gedemon streerd dat de Archiefwetenschap en de verschillende mediastudies elkaar bij de analyse van herinneringen, geschreven documenten, foto's, video's, televisie registraties, sociale media, virtuele musea en historisch databases interes sante verhalen te vertellen hebben. Dat had met andere onderwerpen ook gekund, maar ik heb deze vier gekozen omdat ze zijn onderzocht door Alaina Schempp, Natalia Palkina, Dana Dolghin en Dewi Vrenegoor. Deze onderzoeken waren deel van het tutorial Archives and Postmodernism, dat ik onlangs in het kader van de research master Media studies heb gegeven. Dit artikel is voor een belangrijk deel een samenvatting van hun papers. Bronnen community of memory als politiek concept een krachtiger context is dan de notie van de natie, zoals Avishai Margalit heeft aangetoond, maar ook dat door het creëren van zo'n community de bewijsfunctie van documenten op gespannen voet kan komen staan met hun verantwoordingsfunctie. Het museum wil met die documenten de daders veelal postuum rekenschap laten afleggen en de slachtoffers met hen laten afrekenen; het maakt de bewijsfunctie ondergeschikt aan de verantwoordingsfunctie. Voor archivarissen kan het museum wellicht een aardige toetssteen zijn voor de professionele deugdelijkheid van de eis die een groeiende groep archivarissen zich in het voetspoor van de Amerikaan Randall Jimerson zijn gaan stellen: de bevordering van accountability, open government diversity en social justice. Moeten archivarissen zich niet afvragen over wiens accountabiliy, wiens open government diversity en wiens social justice ze het eigenlijk hebben? Alaina Schempp, Scenes form a Memory. Video memory, aesthetics, and construction of live-recorded video news accessed on broadcast television and Internet video repositories. Natalia Palkina, Kosovo Destroyed: Archives of the Future. Dana Dolghin, Practice of Community: the Global Museum on Communism. Dewi Vrenegoor, The Politicization of Indo Dutch heritage. Theo Thomassen hoogleraar Archiefwetenschap aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA). nummer 7 201 1 29

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2011 | | pagina 29