Geschiedbeoefening in Indië Slot Noten 1 Piet de Rooij, 'Sirenezangen uit het archief', De Gids 152 (1989). 6 Zie: F.R.J. Verhoeven, 'De vier 'officieele' geschiedschrijvers van Nederlandsch-Indie' in: De Fakkel 1 (1940) 116-131. WWW' De archivaris-onderzoeker aan het werk (coll. Gemeentearchief Schouwen-Duiveland, SP 0647). gewetensvol De Jonge zijn afwegingen maakte. Als archivaris-historicus twijfelde hij meerdere keren over de vraag of hij bepaalde documenten uit de VOC-tijd wel openbaar kon maken. In 1874 wendde hij zich voor advies tot de bekende Leidse hoogleraar Oosterse talen, Hebreeuws en wijsbegeerte en Indië-kenner P.J. Veth. De Jonge vroeg zich af of hij een document uit het begin van de 18e eeuw kon publiceren waarin een belangrijke VOC-officier verklaarde de moord op een vooraanstaand inheemse bestuurder op zijn geweten te hebben. De Jonge schreef aan Veth: "Bij mij is twijfel gerezen of ik zo'n brief wel mag publiceren, uit een historisch oog punt ben ik het aan de waarheid verpligt; maar is het uit een politiek oogpunt geraden zo'n moord aan het licht te brengen?" Naarmate De Jonge dichter bij zijn eigen tijd kwam, vond hij het steeds lastiger worden om deze afweging te maken. Want, zo schreef hij: "Hoe verder men komt in de 18e eeuw, hoe gemeener de boel wordt".5 Het aantal geschiedbeoefenaren in Nederlands-Indie in de negentiende eeuw is niet bijster groot geweest. Wel kende het gouvernement in Indië tussen 1827 en 1844 het ambt van geschied schrijver van Nederlandsch-Indië, met het doel om een goed overzicht van de geschiedenis van Indië te krijgen. In totaal hebben vier historieschrijvers met wisselend succes deze post bekleed: De Serrière, Meylan, Van Beusechem en tot slot de bekende en strijdlustige Wolter Robert baron Van Hoëvell. Als officiële gouvernementshistorici hadden zij, mede dankzij de inspanningen van de algemeen secretaris J.P. Cornets de Groot, eenvoudig toegang tot het oud archief van de algemene secretarie.6 Met uitzondering voor deze vier historie schrijvers, was geschiedschrijving met gebruikmaking van overheidsarchieven in Indië een complexe aangelegenheid. Het gouvernement had "een sluier over de gang van het Indisch bestuur verspreid"7 en de archieven waren een gesloten bolwerk. Wat er in de kolonie gebeurde onttrok zich voor het grootste deel aan de publieke waarneming, omdat het niet toegestaan was zonder vooraf gaande toestemming informatie via de drukpers te openbaren. Met de grondwetswijziging van 1848 veranderde de staatsrechtelijke verhouding tussen Nederland en Indië echter fundamenteel. Voortaan werden de reglementen op het beleid van de regering in de koloniën bij wet vast gesteld. In datzelfde jaar publiceerde P.J. Veth een felle aanklacht in De Gids tegen de verkrampte manier waarop het Indische gouvernement afgelopen jaren was omgesprongen met het vraagstuk van de openbaarheid. In 1844 had het gouvernement nog bepaald dat "niemand zogenaamde gouverne mentsstukken tekstueel of exactsgewijze zal mogen inlassen in boeken of openbare geschriften, zonder daartoe van regeringswege te zijn gemachtigd geworden, en dat wie zodanige stukken door druk of anderzins openbaar maakt, schuldig is aan ontvreemding van 's-Lands eigendom of misbruik van vertrouwen". Veth had hoge verwach tingen van de veranderingen als gevolg van de grondwetswijziging en bepleitte volledige vrijheid van drukpers. Niet omdat alleen dan meer kennis en belangstelling voor koloniale aan gelegenheden zou kunnen worden gegenereerd, maar ook omdat een vrije drukpers "menige misslag onder de ogen van het gouvernement" zou brengen en het voortduren van misbruik onmogelijk zou worden. Met andere woorden: het gouvernement zou zelf baat hebben bij meer transparantie. In werkelijkheid zou de situatie in de Koloniën alleen maar verslechteren. In 1854 werd het gebruik van het archief in Nederlands-Indië sterk aan banden gelegd om "het eigendoms recht op gouvernementsarchieven veilig te stellen". Op het zonder toestemming openbaar maken van gegevens kwamen hoge geldboetes te staan. Velen zagen hierin een poging om de geschiedenis af te sluiten. Archivarissen hebben een cruciale rol gespeeld in de strijd om vrije geschiedbeoefening. Zoals archivaris De Jonge in Nederland van grote betekenis was voor de toegang tot de koloniale archieven, zou Van der Chijs diezelfde rol pas aan het eind van de 19e eeuw in Indië vervullen. 2 Antoinette Burton (ed.) Archive stories. Facts, fictions and the writing of history (Durham-London 2005). 3 Leen Dorsman, 'De nieuwe eruditie. Het ontstaan van een historisch bedrijf' in: Jo Tollebeek, Tom Verschaffel en Leonard H.M. Wessels, De palimpsest. Geschiedschrijving in de Nederlanden 1500-2000 (Hilversum 2002) 159-176. 4 M.A.P. Meilink-Roelofsz, Van geheim tot openbaar. Een historiografische verkenning (Leiden 1970). 5 UB Leiden, collectie Veth, BPL 1756. 7 PJ. Veth, 'De openbaarheid in koloniale aangelegenheden', De Gids (1848) herdrukt in: Remieg Aerts e.a. (eds.), Een Ereschuld. Essays uit De Gids over ons koloniaal verleden (Amsterdam 1993). Charles Jeurgens hoogleraar Archivistiek aan de Universiteit van Leiden en werkzaam bij het Nationaal Archief. Toegang geweigerd: het voormalige stadhuis van Batavia, Nederlands-Indië (foto The Owner, Creative Commons). 24 2011 nummer 6

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2011 | | pagina 24