Uitgelezen
Het E-dcpoi
als avomtmr
bouwen of dat in een samenwerkings
verband met anderen moet doen. Wat
echter ontbreekt in de bundel is een
uitgebreide beschrijving van het meest
gebruikte concept voor een e-depot.
In een aantal artikelen wordt gerefereerd
aan het Open Archival Information
System (OAIS), het referentiemodel dat
de basis vormt voor de meeste e-depot-
projecten. Juist in een lesbundel zou een
uitgebreidere bespreking van dit model
zinnig zijn. In de huidige opzet van de
bundel wordt de lezer vooral
geconfronteerd met de problemen en
obstakels van een aantal projecten,
vooral het project in Rotterdam. Een
inleidend artikel met een toegankelijke
bespreking van de fasen en onderdelen
van het e-depot had de overige, zeer
lezenswaardige en informatieve artikelen
meer in perspectief geplaatst, en duidelijk
gemaakt welk aspect in het OAIS-model
wordt aangepakt en welke keuzes daarbij
zijn gemaakt bij het GAR en elders.
Niettemin is de bundel een goede
beschrijving van de stand van zaken op
dit terrein en een inspiratie voor de
e-depotbouwers in het land, bijvoorbeeld
in het samenwerkingsverband van de
RHC's en het Nationaal Archief.
De artikelen laten vooral zien dat het
opzetten van een e-depot een wonderlijke
weg is, waarin nog veel obstakels zijn te
overwinnen: technisch, organisatorisch
maar ook juridisch.
Bernard Mantel lid van de werkgroep
applicatie van het samenwerkingsverband
e-depot van de RHC's en het Nationaal
Archief.
C.J.M. van der Heijden en J.G.M.
Sanders, De levensloop van Adriaan
van der Willigen (1766-1841). Een
autobiografie uit een tijdperk van
overgang
Uitgeverij Verloren (Hilversum 2010)
ISBN 978-90-8704-179-3, 732 pp.,
45,00.
Met ruim 730 pagina's is De levensloop
van Adriaan van der Willigen
ongetwijfeld een van de dikste
autobiografische uitgaven uit de periode
rond 1800. Hoewel volumineus, is deze
levensbeschrijving allerminst saai. Daar
staan de kleurrijke figuur van de
hoofdpersoon en de overzichtelijke
bewerking van de tekst wel garant voor.
Adriaan van de Willigen was een telg uit
een gegoed koopmansgezin te
Rotterdam. Zijn ouders waren volgens
zijn eigen zeggen streng calvinistisch en
erg vreugdevol was zijn opvoeding in
zijn ouderlijk huis niet. Gelukkig voor de
kleine Adriaan kon hij zijn schooljaren
doorbrengen bij een oom in Haarlem,
die heel wat ruimdenkender was. Daar
genoot hij van boeken, beeldende kunst
en vooral toneel. Voor wat de literatuur
betreft, dweepte Adriaan met de
verlichte schrijvers, in het bijzonder met
Jean Jacques Rousseau. Maar aan het
einde van zijn schooltijd moest hij weer
terug naar zijn ouderlijk huis te
Rotterdam om zich, zeer tegen zin, te
bekwamen in de koophandel. Hij wist
hieraan te ontsnappen door aan te
monsteren in het Staatse leger. Zo kwam
hij als vaandrig in het Brabantse terecht.
Eerst in de vesting Grave, later in 1787
te Den Bosch, waar zijn eenheid als
strafexpeditie de muitende en
plunderende Orangistische militairen
moest beteugelen en vervolgen. Bij het
zien van zo'n ongehoorde bende keerde
Adriaan zich van de stadhouder af en
hing voortaan patriotse ideeën aan.
Hij verliet niet lang daarna het leger,
vestigde zich in Oss en kocht daar met
familiegeld woeste gronden om die te
ontginnen. Hij verhuisde in 1792 naar
Tilburg om daar adjunct-secretaris,
schepen en drossaard te worden, en
maakte intussen lange reizen door eigen
land, Duitsland, België, Frankrijk, Italië
en Zwitserland. Vanaf 1805 woonde hij
in Haarlem, waar hij zich bezig hield met
het publiceren van reisverhalen, het
redigeren van toneelstukken en -
wellicht zijn magnum opus - de uitgave
van de Geschiedenis der vaderlandsche
schilderkunst sedert de helft van de
XVIIIe eeuw. Hij overleed daar in 1841.
Ziedaar, een korte opsomming van dit
allerminst saaie leven.
Zijn levensloop bestaat uit vijf dagboeken,
waarin ook de vaak uitvoerige reis
verhalen zijn opgenomen. Zo bestrijkt
deel drie met 250 pagina's zijn verblijf in
Parijs, waar hij genoot van de vele
theatervoorstellingen en van de daar
aanwezige kunstenaarswereld. Zijn
beschrijving van de toneelstukken en de
acteurs is een ware Fundgrube voor de
theaterhistoricus. Van der Willigen toont
zich bovendien een scherp waarnemer
van de politieke gebeurtenissen in die
tijd. In Parijs keert hij zich af van
Napoleon die naar zijn mening door zijn
28 2011 nummer 2