Bij gelegenheid van de opening van de nieuwbouw van het Rijksarchief in Limburg op 8 november 1996 werd de koninklijke gast ook in Regis' kaartendepot rondgeleid. Van links naar rechts: algemeen rijksarchivaris Ketelaar, prins Willem-Alexander, Régis die uitleg geeft, Marc van Roosmalen, architect van de nieuwbouw. Toen verliet je dus Nederland? "Ja, al jaren had ik iets met Frankrijk. Wat mij aantrok was het ideaal van de priesterarbeiders van de Mission de France. Hun insteek was, kort gezegd: als de mensen niet meer naar de kerk komen, gaan wij naar de mensen toe. Het waren dus priesters die werkten in fabrieken, in bedrijven of in de bouw. Maar altijd in teamverband, tegen de eenzaamheid van de priester in zijn pastorie. De 'seminarieopleiding' begon met een jaar werken in een fabriek. Dat was in Lyon, waar ik een jaar gewerkt heb op de lijmafdeling van een chemische fabriek, de Société Chimique de Gerland. In Lyon behaalde ik naast het motor- en het auto- ook het vrachtwagen- en het busrijbewijs. Wie weet? Voor ooit nog een carrière als vrachtwagenchauffeur... Daarna heb ik nog een jaar gewerkt in een textielfabriek in Lyon. De lidmaatschaps kaart van de communistische vakbond CGT heb ik nog. De studiejaren op het seminarie - het eerste jaar in Pontigny, daarna in Fontenay-sous-Bois bij Parijs - kenden een opmerkelijke jaarindeling. Eerst twee maanden studie, daarna twee maanden in een parochie met werken in een fabriek of een bedrijf, om in de theologiestudie het contact met de werkelijkheid niet te verliezen. Men stuurde mij op stage naar Moissac, waar ik het boekdrukkersvak heb geleerd. Als letterzetter, precies zoals Gutenberg. Mijn kamer in de pastorie van Moissac keek uit op de kruisgang van de voormalige abdij. Die toevalligheid heeft aan mijn verdere leven een definitieve wending gegeven. Het was de tijd dat men nog idealist mocht zijn. Op het seminarie van Pontigny verzorgden wij zelf de moestuin en de varkens, en bij alle teams van de Mission de France gold de regel dat geen deur van de pastorieën ooit op slot was. Er viel wel vaker midden in de nacht iemand binnen om te kijken of er nog iets eetbaars in de koelkast lag, en of er nog een bed vrij was. Maar het was ook de tijd van het Tweede Vaticaans Concilie en van 'Mei 1968'. Het Concilie veroorzaakte een kentering in de kerk en niet iedereen kon daarmee omgaan. In mei 1968 zat het seminarie al in Fontenay-sous-Bois bij Parijs, met de metro lijn 1 en nog een kwartiertje lopen. 's Morgens hadden we college en 's middags gingen we de stad in, de revolutie vormgeven. Wie Mei 1968 in Parijs heeft meegemaakt, houdt er wat we in de theologie noemen een 'blijvend kenteken' aan over. De kinderkopjes waren ideaal om barricades op te werpen. Dankzij ons zijn nu alle boulevards van Parijs geasfalteerd. Maar het waren vooral de discussies die onze generatie, die van Daniel Cohn-Bendit, heeft gemaakt tot wat ze is geworden. Wie dat heeft mogen meemaken heeft er altijd iets aan overgehouden. Met een onverwoestbaar restant van christelijk idealisme, met beide benen in de arbeiderswereld, met de ervaring van Mei 1968 en de politieke discussies, zal ik dan ook altijd stevig links stemmen. Maar ook de Franse kerk belandde al snel in een crisis en de Mission de France, als het meest gedurfde initiatief binnen die kerk, trof de crisis in volle hevigheid. In 1970 werd het seminarie gesloten. De seminaristen stonden op straat." 50 2011 nummer 1

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2011 | | pagina 50