Zo laat het boekje nog steeds veel
vragen open. De beschuldigingen, die
aanleiding gaven tot het Vertooch -
inderdaad een interessant verweerschrift
- waren niet helemaal uit de lucht
gegrepen. Toen Van Hout uit ballingschap
terugkwam, zal hij toch nog wel
onbemiddeld zijn geweest. Immers,
toen hij de stad verliet was hij het
bestuur nog geld schuldig. Pas in de
jaren negentig wordt zijn salaris tot een
behoorlijke hoogte opgetrokken. Hoe
kon hij dan, toen hij in 1609 stierf, een
aanzienlijk vermogen nalaten? En ook
nepotisme was hem niet vreemd; het is
waar dat ook stadsbestuurders probeerden
familieleden aan baantjes te helpen.
Maar Van Hout was geen bestuurder
maar ambtenaar, afkomstig uit de kleine
burgerij. Konden ambtenaren in andere
steden zich eenzelfde gedrag veroorloven?
Of achtte Van Hout zijn verworven
positie vrijwel onaantastbaar?
Een andere onderzoeksvraag betreft
de herkomst van Van Houts ideeën over
de registratuur - hij was volgens Ketelaar
de eerste die in de noordelijke
Nederlanden de term 'registratuur'
gebruikte. Heeft hij alle nieuwe registers
zelf ontworpen of heeft hij elders ideeën
opgedaan? In hoeverre hebben andere
stedelijke administraties zijn 'uitvindingen'
overgenomen? Voor Dordrecht heb ik
inderdaad duidelijke aanwijzingen
gevonden, maar voor andere steden is
dat bij mijn weten nog niet onderzocht.16
En indien ze al niet van Van Houts
oplossingen profiteerden, hoe reageerden
andere steden administratief op de
bevolkingstoename in het laatste kwart
van de zestiende eeuw?
Mythe ontzenuwd
Neen, Bostoens boekje is niet de
biografie die alle andere overbodig
maakt; dat was ook niet zijn ambitie.
Nadrukkelijk verwijst hij naar de
belangrijke biografische hoofdstukken
in Koppenols dissertatie. De grootste
vondst in dit boek is de ontzenuwing
van de mythe dat Van Hout in 1569 naar
Emden zou zijn uitgeweken. Van Hout
heeft zich niet bij de calvinistische
ballingen in Emden gevoegd (hij was
overigens nogal rekkelijk in zijn
godsdienstige opvattingen), maar is
naar zijn schoonfamilie in Zoutleeuw
gegaan. Bostoen heeft aangetoond dat
Van Houts vrouw daar vandaan kwam,
dat hij haar in 1561 ontmoet heeft op
het landjuweel in Antwerpen. Bostoen
maakt ook aannemelijk dat het een
'gedwongen' huwelijk was. Jan was nog
maar 18 (ongewoon jong voor die tijd
om in het huwelijk te treden) en had,
voor zover bekend, nog niet eens een
baan. Pas in 1562 werd hij klerk van de
toenmalige stadssecretaris, en dat met
een tractement waarvan zeker geen
gezin te onderhouden was. Ook een
cryptisch Latijns vers van Dousa wijst op
Van Houts jeugdige seksuele activiteiten.
De herkomst van Van Houts
administratieve innovaties, zo hij deze
niet zelf heeft bedacht, zal dan ook
eerder in het Brabantse dan in Emden
gezocht moeten worden.
De Vereniging Jan van Hout verdient
zeker dank en waardering voor het
intiatief en het mooie, leesbare en zeker
informatieve boekje, maar er blijft nog
veel te doen. Groenveld zal nog even
geduld moeten hebben.
Noten
2 G.D.J. Schotel, Het edele
driemanschap Van der Werf, Dousa en
Van Hout (Haarlem: Kruseman en Tjeenk
Willink 1874). Konings lezing is niet
gepubliceerd; het manuscript bevindt
zich in het archief van de Maatschappij
der Nederlandsche Letterkunde (UB
Leiden).
3 J.J. Prinsen Lzn, De Nederlandsche
Renaissance-dichterJan van Hout
(Amsterdam: Maas Van Suchtelen,
1907).
4 Ordonnantie ende onderrichtinge
van de ordre ofte geregeltheyt die van
nu voortsaen ter secretarije of schrijf-
camere deser stadt Leyden zal werden
onderhouden (Leiden 1592).
5 J.C.H. de Pater, Jan van Hout
(1542-1609): een levensbeeld uit de
16e eeuw ('s-Gravenhage: Daamen,
1946).
6 J.M. Koppenol, Het Leids heelal: het
Loterijspel (1596) van Jan van Hout
(Hilversum: Verloren, 1998).
7 R.C.J. van Maanen (hoofdredactie),
Leiden. De geschiedenis van een
Hollandse stad. Deel 2 onder redactie
van S. Groenveld (Leiden: Stichting
Geschiedschrijving Leiden, 2003) 14.
8 Veel van deze biografische
gegevens zijn in de eerste plaats
ontleend aan Prinsen, Jan van Hout.
9 R.C.J. van Maanen, Inventaris van
het stadsarchief van Leiden (1253)
1574-1816 (1897) (Leiden:
Gemeentearchief, 1986).
10 Geschiedenis 2, blz 22.
12 Jan van Hout, Der Stadt Leyden
Dienst-bouc. (Leiden: opt Raedthuys,
1602).
13 Prinsen, a.w., 216.
14 Prinsen, a.w., 215.
15 De recensent bereidt een kritische
publicatie van de Ordonnantie voor.
16 Peter Horsman, Abuysen ende
disordres. Archiefvorming en archivering
in Dordrecht 1200-1920. Dissertatie
Universiteit Amsterdam (2009) 164-166.
gespecialiseerd in de literatuur van de
zestiende en zeventiende eeuw. Daar
legde hij dan ook het zwaartepunt. De
contacten die Van Hout met literatoren
uit zijn tijd onderhield worden door
Bostoen breed uitgesponnen, vooral in
zijn beschrijving van Van Houts album
amicorum. Daardoor bleef er minder
ruimte over voor Van Hout als ambtenaar.
De opmerking dat het Vertooch een
nadere analyse waard is, is wel erg kort
door de bocht. De door Van Hout
geschreven en gedrukte Ordonnantie
ende onderrichtinge van de ordre
ter secretarije of schrijf-camere deser
stadt Leyden zal werden onderhouden
van 1592 wordt al helemaal niet
genoemd.15
Peter Horsman wetenschappelijk
medewerker Universiteit van
Amsterdam.
1 Karel Bostoen, Hart voor Leiden. Jan
van Hout (1542-1609), stadssecretaris,
dichter en vernieuwer (Hilversum:
Verloren, 2009).
11 F.C.J. Ketelaar, 'Jan van Houts
"Registratuer"', Nederlands
Archievenblad 84 (1980) 400-412.
nummer 1 2011 35