r De voorstellen van de Staatscommissie beklemtonen dat we als archivarissen, zeker in een tijd van bezuinigingen, het recht en misschien zelfs wel de plicht hebben om ons te profileren als steunpilaren van de rechtsstaat. Steunpilaar van de democratie Noten Artikel 7 van de Grondwet betreft de vrijheid van meningsuiting. Het beschermt openbaarmaking van gedachten en gevoelens door middel van de drukpers, radio en televisie en andere middelen tegen ingrijpen van de overheid. De Staatscommissie stelt voor de "ouder wetse en vaak misverstane term" gevoelens te vervangen door meningen, niet meer te onderscheiden naar medium, de verwijzing naar de filmkeuring te schrappen en de uitsluiting van handels reclame uit dit grondrecht op te heffen. Vrijheid van meningsuiting zou dan gaan betekenen dat niemand voorafgaand verlof nodig heeft om gedachten en meningen te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet; dat het ontvangen van informatie vrij is, behou dens beperkingen bij de wet gesteld; en dat de overheid de pluriformiteit van de media eerbiedigt. In dit verband is vooral interessant dat in de voorgestelde nieuwe redactie van dit grondwetsartikel onder de bescherming van de vrijheid van meningsuiting ook het recht wordt begrepen om informatie te ontvangen. Een van de motieven die de Staatscommissie hiervoor aanvoert, is dat toegang tot het internet om infor matie te ontvangen en de mogelijkheid om via het internet met anderen van gedachten te wisselen randvoorwaarden zijn geworden voor de vrije uitwisseling van gedachten en meningen. Ze tekent hierbij aan dat het bij dit grondrecht nog steeds gaat om de zogenaamde passieve ontvangstvrijheid en dat de actieve ontvangstvrijheid of het garingsrecht hier niet expliciet wordt benoemd en beschermd. Enkele leden van de commissie zouden ook het garingsrecht, het recht om informatie te verzamelen, in dit grondrecht opgenomen willen zien. "Er is immers nog veel informatie die (nog) niet gezonden wordt, maar die berust bij instanties, in bibliotheken of archieven en actief moet worden opgespoord. Daarvan te kunnen kennisnemen behoort binnen wettelijke en redelijke grenzen ook tot de voor waarden voor het kunnen uitoefenen van het recht van vrije meningsuiting." Deze leden benadrukken dat dit niet alleen geldt voor journalisten maar voor alle burgers, zoals wetenschappelijke onderzoekers die inlichtingen van de overheid vragen zonder het oogmerk de verkregen informatie meteen wereldkundig te maken. Ze willen van dit garingsrecht geen absoluut afdwingbaar recht maken op de vergaring van infor matie respectievelijk een plicht tot de verschaffing van informatie, en daarom een bepaling toevoegen als: "Bij of krachtens de wet kan het recht om inlichtingen te vergaren worden beperkt." Dat betekent dus dat dit recht niet zonder wettelijke basis kan worden beperkt. De voorstellen van de Staatscommissie beklemtonen dat we als archivarissen, zeker in een tijd van bezuinigingen, het recht en misschien zelfs wel de plicht hebben om ons te profileren als steun pilaren van de rechtsstaat. Misschien kunnen we die rol nog beter over het voetlicht brengen door minder eenzijdig de nadruk te leggen op openbaarheid. Als we ons werk goed doen maken we niet alleen de openbaarheid van overheids informatie mogelijk, maar creëren ook de voorwaarden voor de privacy, de bescherming van persoonsgegevens, de vertrouwelijke communicatie en de vrijheid van meningsuiting van burgers. De handhaving van die grond rechten zou in onze PR misschien wat meer accent kunnen krijgen. De beroepscode van archivarissen liep als een rode draad door de colleges heen. De rol van steunpilaar van de democratie kunnen we alleen spelen op basis van onze exclusieve expertise op het gebied van archieven en hun context. Onze beroepscode verplicht ons die rol ook waar te maken. In het belang van degenen die we (veelal in hun hoedanigheid van burger) bedienen, moeten we ons werk op professionele wijze doen. Maar profes sionaliteit mag niet worden verward met morele superioriteit: als de beroepscode inderdaad - zoals Jimerson meent - een uitingsvorm is van moraliteit, heeft ze geen betekenis: dan kan ze inderdaad - zoals Verne Harris heeft opgemerkt - naar believen door onze individuele moraliteit ter zijde worden gesteld. De kritiek van Van Koutrik op Jimerson is dus terecht. Een beroepscode kan beter worden beschouwd als een door de professie afgegeven kwaliteitsgarantie, die belanghebbenden het vertrouwen moet geven dat professionals hun diensten zoveel mogelijk onbevooroordeeld en op basis van hun exclusieve vakinhoudelijke expertise verlenen. Een beroepscode gaat dus - anders dan de persoonlijke moraliteit - niet boven de wet. De bepaling dat een archivaris zich aan de wet moet houden is in onze beroepscode opgenomen. Niet om ondemocratische regimes als het Apartheidsregime in stand te houden - zoals Harris lijkt te denken - maar om de burger de garantie te geven dat archivarissen werken binnen de grenzen van de rechtsstaat. Informatierechten van de burgers en social justice worden in een rechtsstaat in de eerste plaats door wetgeving en in het bijzonder door in de Grondwet opgenomen grondrechten gewaarborgd. 1 Randall C. Jimerson, Archives Power; memory, accountability and social justice (Chicago: Society of American Archivists 2009). 2 Joost van Koutrik, 'Op de barricades voor sociale rechtvaardigheid', recensie Archives power - Memory, Accountability and social justice. Van Koutrik is medewerker van VHIC. Zijn recensie is te raadplegen via: http://www.vhic.nl/ default.asp?A1PID=5814PSXX&A1S ID=622123420101. 3 www.archiefbrain.nl/downloads/ brief_rhcs_28_10_10.pdf. 4 http://www.kvan.nl/nieuws. php?nieuws=55. 5 Eric Ketelaar, 'Tussen geheimhouding en openbaarheid: waar ligt de grens?', Archievenblad (2010) nr. 10, 17-19. 6 Rapport Staatscommissie Grondwet, november 2010. 7 Daarvoor hoeven Mariko Peters en Groen Links zich dus niet meer hard te maken: Archievenblad (2010) nr. 10, 31. Theo Thomassen hoogleraar Archiefwetenschap aan de Faculteit der Geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam (UvA). nummer 1 2011 31

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2011 | | pagina 31