r Een collectie in beweging "Variéténummers, komische films (gooi- en smijtkluch- ten), komedies (burgerlijke komedies), natuurfilms, wetenschappelijke films en drama's bood hij aan voor prijzen tussen de 20 en 40 cent per meter. Duurder waren de inge kleurde films en een klein aantal lange speelfilms, die hij voor 50 cent tot een gulden per meter aanbood. Vervorming distributiecollectie. Films van bepaalde productiemaatschappijen en met bepaalde filmsterren ontbreken, simpelweg omdat andere vertoners en distributeurs hier monopolierechten op hadden. De aanschaf van films voor de distributiecollectie van Desmet is wat dat betreft beïnvloed door de markt en de dynamiek hiervan tussen 1907 en 1916. Zo regeerden culturele, sociale en economische criteria de totstand koming van de verzameling films waaruit later de Desmet-collectie ontstond.10 Op basis van deze verzamelgeschiedenis concludeerde het Filmmuseum dat de collectie een afspiegeling was van de filmvertoningscultuur in de jaren tien. In het jaarverslag van 1989 schreef het Filmmuseum bijvoorbeeld dat het voor de kennis van de geschiedenis van de filmcultuur in Nederland van belang was dat deze collectie als geheel werd geïnventariseerd en beschreven. Daarbij moest vooral in kaart worden gebracht welke soorten films de Nederlandse distributeur Jean Desmet in de jaren tien aan zijn publiek vertoonde.11 En waar het Filmmuseum zich in 1989 nog beperkte tot het uitspreken van het belang van een goede inventarisatie, was het een jaar later zelfs overgegaan tot actieve conservering, door middel van duplicatie van alle films uit de collectie. Toen Desmet in 1916 stopte met zijn distributieactiviteiten, stagneerde tevens de aankoop van nieuwe films. De films die op dat moment in zijn bezit waren gooide hij echter niet weg, zoals veel andere distributeurs wel deden. In plaats daarvan behield hij de films. Volgens Desmets dochter E. Hughan- Desmet kwam dit doordat hij niet in staat was iets weg te gooien en bij alles wat hij bezat, dacht dat het nog wel eens van pas zou komen.12 Dat gold ook voor de films die hij had gekocht voor zijn distributiebedrijf. Ook deze bewaarde hij omdat hij ze in een later stadium nog wilde gebruiken. Uit de studie van Ivo Blom blijkt dat dit gebruik varieerde. Allereerst bleef Desmet zijn oude films tot in 1922 verhuren. Daarnaast maakte hij oude journaals blank, waarna hij ze gebruikte als aan- en afloopstrook voor andere films. Op die manier spaarde hij geld uit voor 'zwartfilm'. Ook verkocht hij onbruikbaar geworden materiaal voor Bioscoop Tuschinski ademt, hoewel gebouwd in Desmet (foto part. coll.). vier gulden per kilo aan Vincent Hoffmans, Chemische Fabrieken te Waalwijk, of hij zond het naar Duitsland waar hoogstwaarschijnlijk munitie gemaakt werd van dit "schietkatoen".13 Tot slot bood hij de films uit zijn verzameling ook te koop aan omdat ze nog vertoond konden worden. Opvallend hierbij is dat hij sommige genres goedkoper verkocht dan andere. "Variéténummers, komische films (gooi- en smijtkluchten), komedies (burgerlijke komedies), natuurfilms, wetenschappelijke films en drama's bood hij aan voor prijzen tussen de 20 en 40 cent per meter. Duurder waren de ingekleurde films en een klein aantal lange speelfilms, die hij voor 50 cent tot een gulden per meter aanbood.14 De hogere prijs voor ingekleurde films en enkele lange speelfilms geeft aan nog helemaal de sfeer uit de tijd van Jean dat voor Desmet deze films letterlijk waardevoller waren dan andere. Verder schrijft Blom in zijn boek dat Desmet enkele van zijn films beschouwde als "monumentale stukken".15 In schril contrast hiermee staat zijn gewoonte om van de journaals aanloopstroken te maken. Blijkbaar waren journaals niet veel waard in de ogen van Desmet. Deze verzamelaar had dus bepaalde waardeoordelen over de films in zijn collectie, die terug te vinden zijn in zijn discours over het materiaal en de manier waarop hij films op verschillende wijze afstootte of juist behield. De verzameling films van Desmet bleef zo tot ver na 1916 in beweging. Door het hergebruik en de verkoop van het materiaal in de loop der jaren, is de afspiegeling van Desmets distributie praktijk, die de collectie aanvankelijk was, vervormd geraakt. Wil een onderzoeker iets concluderen over de distributie- en vertoningspraktijk van 1907 tot 1916, dan zal hij of zij door deze vervorming heen moeten kijken. Dat dit niet altijd gebeurd is, blijkt uit de op basis van de Desmet-collectie getrokken conclusies over de geschiedenis van de ingekleurde film. De veronderstelling dat tachtig procent van de bioscoopfilms in de jaren tien gekleurd was, is redelijk gangbaar.16 Dit percentage komt overeen met de vermoedde tachtig tot vijfentachtig procent van de Desmet-collectie die nummer 9 2010 21

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2010 | | pagina 21