Het filmarchief en de gekleurde filmgeschiedenis van Jean Desmet r "Interpretation is indeed operating as early as the stage of the consultation of archives, and even before that, at the stage of their formation."1 In dit citaat uit het boek La mémoire, I'histoire, /'oublie (2000) gaat filosoof Paul Ricoeur in op de sturende kracht van het archief bij de constructie van een historisch discours. Wat betekent dat voor filmarchieven? Wanneer echter het audio visuele erfgoed ter sprake komt, lijken filmhistorici en -archivarissen ervan overtuigd te zijn dat het archief voornamelijk door toevalligheden is ontstaan. Zwijgende films Bregt Lameris De keuzes die een historicus maakt zijn altijd afhankelijk van de samenstelling van en de structuren in het archief. Het archief is zodoende een onderdeel van de historische discoursvorming, waar door het een sterk sturende kracht heeft in de optekening ervan. Het vormen van een archief, de collectionerende handelingen, maken dus op fundamentele wijze deel uit van (de vorming van) historische discoursen. Hetzelfde geldt voor het filmhistorisch discours dat mede wordt gevormd door de structuur van de archieven van filmmusea. Wanneer echter het audiovisuele erfgoed ter sprake komt, lijken film historici en -archivarissen ervan overtuigd te zijn dat het archief voornamelijk door toevalligheden is ontstaan. In de Nederlandse situatie ontstond hierdoor zelfs het idee dat de films in het archief van het Film museum (EYE) een directe afspiegeling waren van de films die in ons land vertoond zijn. In het Filmmuseum jaarverslag van 1989 stond bijvoorbeeld dat de verhouding tussen Nederlands en buitenlands materiaal in het archief een "getrouwe afspiegeling" was van de verhouding waarin Nederlandse en buitenlandse films in Nederland waren vertoond.2 Vooral in het geval van de collecties zwijgende films leeft deze voor onderstelling. Bij de acquisitie van zwijgende films is dan ook sprake (geweest) van een bijzonder probleem. Als gevolg van het commerciële karakter van film, de kwetsbaarheid van het materiaal en de afwezigheid van filmverzamelende instituten, zijn grote hoeveelheden zwijgende films verloren gegaan.3 Bijgevolg was een groot deel van de totale productie zwijgende films al vergaan of vernietigd toen de eerste filmarchieven in de jaren dertig en veertig werden opgericht.4 Er was daardoor weinig keus meer waar het de acquisitie van dit materiaal betrof. Het verhaal is dan ook dat de filmmusea in principe alle zwijgende films die ze kregen aangeboden zonder meer aannamen. Dit gold ook voor het in 1946 als Nederlands Historisch Filmarchief (NHFA) opgerichte Nederlands Filmmuseum (EYE), dat onder leiding stond van Jan de Vaal. In 1956 schreef hij bijvoorbeeld dat hij het tot de taak van het Filmmuseum rekende om zoveel mogelijk oud filmmateriaal, dat door heel Nederland in kelders, schuurtjes en op zolders zou liggen, terug te vinden.5 Alle zwijgende films die werden teruggevonden waren welkom in het archief van dit instituut, wat leidde tot de eerdergenoemde veronderstelling dat de collectie zwijgende films in het archief een directe afspiegeling was van de zwijgende filmcultuur in Nederland. nummer 9 2010 19

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2010 | | pagina 19