Daarom pleit ik ervoor om aan de hand van een eenvoudig lijstje in kaart te brengen waar we nu staan. Wat is er allemaal veranderd op het terrein van vastleggen en registreren, verzenden en ontvangen, toegankelijk maken en behe ren van (procesgebonden) informatie en de wetgeving die hierop van toepassing is? Genoemde functies zijn niet exclusief voor het domein van de archieven, maar hebben betrekking op het informatiedo mein in brede zin. Daarnaast hebben we te maken met een paar exclusief archivis- tische probleemgebieden als waarderen, selecteren en acquireren van archieven en het beschikbaar stellen en het gebruik van (informatie uit) archieven. Het is niet alleen van belang om te analyseren wat er allemaal veranderd is, maar ook om in kaart te brengen hoe we gewend waren om binnen deze deelgebieden te opereren. Op welke onderdelen voldoen de bestaande methoden en werkwijzen niet meer? Waarom voldoet de bestaande benadering niet meer? Welke problemen worden hierdoor veroorzaakt? Dit soort vragen zou als eerste gesteld moeten wor den om aan de hand van de antwoorden wat preciezer te bepalen waar we op dit moment staan en waar we naar toe zou den moeten. Vervolgens kunnen we ons inspannen om samenhangende en doel gerichte oplossingen te bedenken voor de vraagstukken waarvoor we ons zien gesteld. Het archiefbestel is slechts één van de factoren die hierin een rol spelen. Om op zinvolle wijze bij te kunnen dragen aan oplossingen is het verrichten van goed onderzoek onontbeerlijk. We kunnen grofweg twee soorten onderzoek onderscheiden: onderzoek dat bedoeld is om oplossingen te vinden voor concrete problemen waarmee we in onze samen leving en in ons vakgebied te maken hebben, en het veel meer fundamentele onderzoek dat vooral betrekking heeft op de uitgangspunten en basisbeginselen van de archivistiek. Beide vormen zijn nodig om ons vakgebied aansluiting te laten houden bij de noden van de samen leving, maar waar we het hier vooral over hebben is de eerste variant, die van het toegepaste onderzoek. Marianne Loef is daar heel expliciet in: zij pleit voor het lanceren van praktische oplossingen voor gesignaleerde problemen. Dat is echter eenvoudiger gezegd dan gedaan, want om verschillende redenen wordt slechts in beperkte mate onderzoek ver richt naar de brede waaier aan aspecten die ons vakgebied raakt. Gelukkig zijn er goede voorbeelden van recente datum te noemen, zoals het onderzoek van de Archiefschool en het gemeentearchief Rotterdam op het terrein van de ontwik keling van een e-depot, of het onderzoek van het Nationaal Archief op het gebied van restauratietechnieken. Maar de voor beelden zijn schaars. Dat er betrekkelijk weinig onderzoek wordt verricht, heeft voor een deel te maken met capaciteit, maar waarschijnlijk ook met de praktische oriëntatie van onze professie. De kracht van archivarissen ligt al generaties lang in de uitvoering. Het merendeel van de hui dige generatie archivarissen is nog steeds groot gebracht op basis van de beginse len van de Handleiding. Die bood lange tijd zowel in theoretisch als in praktisch opzicht een stevige houvast. In de jaren tachtig en vooral negentig werden de pro fessionele zekerheden ingewisseld zonder dat daar iets anders voor in de plaats kwam dan onzekerheid. De paradigmaverschui ving die het gevolg was van de transitie van papier naar digitaal zette onze uit voerende competenties ter discussie en de postmoderne wetenschapsfilosofie heeft ook al niet geholpen in het hervinden van ons zelfvertrouwen. Om het maar afscheid archiefschool afscheid archiefschool Zijn we de weg een beetje kwijt? Ontbreekt het de beroepsgroep aan de noodzakelijke kennis om de problemen van vandaag op te kunnen lossen? Zitten we in een milde identiteitscrisis? Of zou den we best eens wat meer vertrouwen mogen hebben in de succesfactoren die ons gebracht hebben waar we nu zijn? De vier essays vormden de aanleiding om in De aanleiding voor de bijdragen van de vier genoemde auteurs is de vraag in welke richting het archiefbestel zich zou moeten bewegen. Discussies over het bestel gaan in essentie over de manier van organiseren. Organisatievormen moeten vooral behulpzaam zijn om doelstellingen te kunnen realiseren. Om die reden ben ik er niet zeker van of bezorgdheid om het bestel onze primaire zorg zou moeten zijn. Rob Kramer slaat de spijker op zijn kop door te stellen dat iedere discussie over het bestel en de wijze van organiseren pas zinvol is als we weten waar we voor staan. Met andere woorden: als we niet duidelijk kunnen maken welke toegevoegde waar de onze professie heeft voor de samenle ving, hebben we een probleem dat direct het kader van dit nummer, dat voor een groot deel gewijd is aan de Archiefschool en aan onderwijs en onderzoek, mijn visie te geven op de rol en betekenis die het archiefonderwijs en -onderzoek zou moeten hebben in onze professionele toe komst. Hoewel mijn leeropdracht aan de Leidse Universiteit beperkt is tot de his torische archivistiek (vorming en gebruik van archieven in het verleden en het gebruik van deze historische archieven in onze tijd), heb ik me in mijn reactie daar niet toe beperkt. de wortels van ons bestaansrecht raakt. Of het nu om wetgeving, in de gedaante van een archiefwet of informatiewet, of de vorm waarin we het toezicht gieten, de noodzaak om chief information officers in het leven te roepen of de schaal waarop we onze instellingen idealiter zouden moe ten organiseren: het zijn allemaal uiter mate relevante vragen, die alleen zinvol te beantwoorden zijn als we weten welke bijdrage we willen en kunnen leveren aan de oplossing van gesignaleerde proble men. Natuurlijk, op tal van deelterreinen worden al belangrijke stappen gezet. Maar wie van ons heeft het overzicht? Alvorens de discussie over het bestel te voeren, zou het dan ook verstandig zijn om eerst maar eens zo precies mogelijk in kaart te bren gen wat de belangrijkste vraagstukken zijn waarvoor wij ons gesteld zien. eens in Weberiaanse terminologie te gie ten: het Fachwissen begon achter te lopen bij de maatschappelijke veranderingen en met het Dienstwissen redden we het niet langer. Zo kunnen we bijvoorbeeld wel formele inspecties houden, maar als we niet weten hoe we op een zinvolle wijze naar welke aspecten van de informatie huishouding moeten kijken, dan vallen we snel door de mand. Het doen van onderzoek is, zeker nu er op zoveel terreinen zoveel dingen tege lijkertijd veranderen, des te belangrijker. Onderzoek dat overigens niet mag ophou den bij de grenzen van de archivistiek. Een interdisciplinaire aanpak ligt, gezien de complexiteit van de vraagstukken, voor de hand. Hier ligt een belangrijke taak voor het universitaire en hbo-onderwijs en -onderzoek. Ik zeg expliciet onderwijs en onderzoek, omdat die in nauwe samen hang met elkaar moeten staan. Resultaten van onderzoek dienen het onderwijs te verrijken, terwijl onderzoeksvragen op hun beurt weer heel goed binnen het (academische) onderwijs kunnen worden ingepast. Onderzoek dat, wat mij betreft, meer dan nu het geval is, gebaseerd zou moeten zijn op zorgvuldig en onbevan gen waarnemen. Modellen kunnen ons soms helpen om de complexe werkelijk heid beter te begrijpen, maar we moeten Lees verder op pagina 27 Lijstje Toegepast onderzoek De opleiding Hoger Archiefambtenaar, jaargang 1981 -1982. Foto van de werkweek in werkweek in Woudschoten bij Zeist, voorjaar 1982.V.l.n.r. (staand) Jan Sikkema,Arnold denTeuling (docent), Job van Laar, Rob Wolf, Rieks Andela, Ferdinand Ector, Marjanne Kok; (zittend) Jetze Dijkstra, Lieuwe Zoodsma, Maria van de Poel, Godelieve Bolten.Jan Bos. Niet op de foto:Arend Pietersma en Chris Streefkerk, die de foto maakte (coll. Chris Streefkerk). 1974-1975: opleiding Middelbaar Archiefambtenaar Opleiding aan de Archiefschool te Utrecht en stage bij het Algemeen Rijksarchief in Den Haag: vier dagen praktisch werk en op vrijdag les in een gebouw van de Hervormde Gemeente aan de Balijelaan. Alleen tijdens lessen paleografie waren we echt alert, want dan konden we een beurt krijgen om een stukje tekst, onvoorbereid, te lezen. Verstandig was het dan ook nét een paar regels vooruit te werken, waar door het tenminste léék dat je er geen moeite mee had. Het echte werk deed je tijdens de stage: vooral inventariseren, maar ook brieven beantwoorden, studie- zaaldienst, verpakken van archieven, stel lingen verbouwen, fotokopieën maken, meegaan op inspectie of ter acquisitie. De leerlingen - we heetten toen nog geen studenten - waren zeer gemoti veerd, want we wilden allemaal een vak leren. Onze klas bestond wel uit indivi dualisten, want van enige gezamenlijke actie was geen sprake. We zijn nooit bij elkaar op bezoek geweest, we heb ben geen feesten of andere gezellige bijeenkomsten georganiseerd. Misschien waren we iets té serieus. Verder dan een gezellige nachtelijke nazit tijdens de werkweken in Woudschoten is het nooit gekomen. archievenblad december 2008 Hoe Men Door Charles Jeurgens we ome kennis np-to-dnte! december 2008 archievenblad In het oktobernummer van het Archievenblad gaven Geert-Jan van Bussel, Rob Kramer, Marianne Loef en Bert Looper in vier bijdra gen ieder hun visie op de uitdagingen waar voor het archiefbestel en de professie zich gesteld zien. We mogen de auteurs erkente lijk zijn dat ze het vraagstuk van onze eigen toekomst op de agenda hebben geplaatst. De vragen die zij stellen vragen om een reactie. Waar staan we? Archiefonderwijs in de jaren '70. Foto genomen tijdens de tweede werkweek van de opleiding Middelbaar Archiefambtenaar aan de Archiefschool in het jaar 1974- 1975, gedateerd 9 april l975.V.l.n.r. een leerlinge wier naam niet meer achterhaald kon worden, Jan Buijlinkcx en Gerrit Kouwenhoven (coll. Gerrit Kouwenhoven). Motor

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2008 | | pagina 12