e c e n s i e s
- Paul Estié, Van afgescheiden gemeente tot kerkgenootschap. Geschiedenis
van de Hersteld Evangelisch-Luthersen in Amsterdam, 1791-1836
G.W.R. Dibbets Joannes Vollenhove (1631-1708)
dominee-dichter. Een biografie
ISBN 978-90-8704-018-5, 22,00.
De helaas in 2006 overleden Paul
Estié heeft in dit boek de ontstaansge
schiedenis van een betrekkelijk onbekend
kerkgenootschap beschreven. Dit laatste
gaat vooral op voor kerkhistorisch geïnte
resseerden binnen de Protestantse Kerk in
Nederland die niet afkomstig zijn uit de
Evangelisch-Lutherse Kerk. Als voormalig
hervormden of gereformeerden zullen zij
de Hersteld Evangelisch-Luthersen hoofd
zakelijk kennen als het kerkgenootschap
waaruit H.F. Kohlbrugge en H.P. Scholte
afkomstig waren. De laatste speelt in het
boek van Paul Estié alleen een 'figuran
tenrol' als de zoon van de weduwe bij
wie Kohlbrugge in de kost was en geld
leende om te kunnen studeren (p. 148).
Interessante parallellen zijn er voor wie de
levensloop van H.P. Scholte legt naast de
geschiedenis van de gemeente waaruit hij
afkomstig was. Als hervormd predikant
van Genderen en Doeveren had hij min
der moeite met afscheiding dan Hendrik
de Cock in Ulrum. En bij de Christelijk
Afgescheidenen en helemaal later in
het door hem zelf gestichte Pella in de
Verenigde Staten speelde hij als kerkbe
stuurder eenzelfde dominante rol als de
bestuurders van de Hersteld Evangelisch-
Luthersen in Amsterdam zoals H.J. Scholte
en eerder J.J. Lammers.
Kohlbrugge komt in het boek in hoofd
stuk X uitvoeriger ter sprake. De strijd
rondom zijn afzetting als proponent in
1827 heeft de gemeente nog jarenlang
verdeeld gehouden, ook toen hij al naar
Utrecht vertrokken was voor een promo
tiestudie. Hij wekt de indruk dat hij in
zijn jonge jaren niet zo gemakkelijk was
in de omgang (zie p. 147). Ik denk dat de
gegevens over Kohlbrugge in het boek
van Estié een waardevolle aanvulling zijn
op wat al over hem geschreven is.
In de eerste hoofdstukken van het boek
beschrijft Estié hoe in de grote Lutherse
gemeente van Amsterdam onrust ont
staat doordat al vanaf 1661 alle predi
kanten verplicht waren enkele jaren aan
een lutherse universiteit in Duitsland te
studeren en zo in de tweede helft van de
achttiende eeuw onder invloed van de
Verlichting kwamen. Dat riep veel weer
stand op, aanvankelijk vooral bij recht
zinnige, vaak eenvoudige leden van de
gemeente (arbeiders, handwerkslieden en
zeevarenden). De consistorie was in 1786
eerst verdeeld over hun Bezwaarschrift,
maar stelde in 1787 de aangeklaagde pre
dikanten in het gelijk.
Toen de kerkenraad vernieuwingsgezin
de predikanten bleef beroepen, nam de
oppositie in 1791 maatregelen om tot
afscheiding te komen, onder leiding van
een commissie die uit meer welgestelde
en ontwikkelde leden bestond, zoals de
zakenman J.J. Lammers. Omdat de ker
kenraad van de oude gemeente overwe
gend patriottisch gezind was, gaven de
prinsgezinde burgemeesters spoedig hun
toestemming tot het oprichten van een
eigen gemeente, die af zou zien van de
gebouwen, fondsen en inkomsten van de
oude gemeente en zich zou houden aan de
zuivere religie conform de Onveranderde
Augsburgse Confessie. De meeste her
vormde predikanten en veel gegoede her
vormde gemeenteleden stonden ook sym
pathiek tegenover de dissidente groep.
Zo konden zij hun diensten houden in
twee hervormde kerkgebouwen.
De tien voormalige leden van de commis
sie, door de afgescheidenen benoemd tot
'directeuren', vervaardigden een Kerkorde
(die ook een college van 'opzieners' kende:
gewone kerkleden die toezicht hielden op
kerkenraad en gemeente), gaven leiding
aan het beroepen van drie predikanten,
stelden functionarissen aan (catechiseer
meesters (m/vl), een ziekenbezoeker, een
voorzanger en een koster) en regelden de
opleiding van toekomstige predikanten.
Ook stelden zij hoge financiële eisen aan
het lidmaatschap van de gemeente. Ook al
sloot zeker een kwart van de oude gemeen
te zich bij hen aan, voor arme en minder
gegoede leden was dat onmogelijk. Onze
'moderne' weerstand tegen een dergelijk
selectiecriterium werd kennelijk toen nog
niet gevoeld, althans niet door degenen
die aan het criterium konden voldoen. Dat
armen en bedeelden later een aparte (min
dere) plaats innamen in de gemeente en
dat dat toen als 'gewoon' werd beschouwd,
blijkt telkens in het boek, vooral aan het
eind van hoofdstuk VI.
In 1792 kocht de Hersteld-Lutherse
gemeente de grond en opstallen van
de psychiatrische inrichting aan de
Kloveniersburgwal en binnen een jaar
werd een kerk gebouwd die (bewust)
groter was dan de Evangelisch-Lutherse
Spuikerk. Toen de directeuren daarop
hun taak wilden overdragen aan een
kerkenraad, zette de verdeeldheid rond
om de bouw van de kerk zich door: de
groep-Lammers wilde zelf de kerkenraad
samenstellen en zette dat aanvankelijk
door, maar de groep-Hildebrand (vooral
gesteund door eenvoudige mensen 'van
het eerste uur') wilde dat de ambtsdragers
gekozen werden door gemeenteleden en
kreeg door de politieke machtswisseling
van 1795 uiteindelijk zijn zin. Toch ble
ven drie a vier gegoede families de ouder
lingen en diakenen leveren en behoorden
de vertegenwoordigers (de vroegere opzie
ners) tot een iets lagere stand.
Buiten Amsterdam ontstonden ook
Hersteld-Lutherse gemeenten, voorna-
32 I
literatuur
melijk in Noord-Holland, maar ook in
Gorinchem, Harlingen en Zwolle. Zij kre
gen in Amsterdam opgeleide predikanten
en royale financiële steun, maar ook zij
verarmden sterk door de slechter worden
de economische situatie onder Lodewijk
Napoleon en later keizer Napoleon
Bonaparte. Net als de hervormden kre
gen ook de Hersteld-Luthersen met de
bekende ambtenaar J.D. Janssen van het
Departement van Eredienst te maken: hij
ontwierp een Algemeen Reglement voor
de Evangelisch-Lutherse kerk, waartegen
ook de Hersteld-Lutherse gemeenten 'ja'
of 'neen' moesten zeggen. Op verzoek van
het Amsterdamse consistorie kregen de
Hersteld-Luthersen de vrijheid om voor
stellen te doen voor de organisatie van een
afzonderlijk Hersteld Evangelisch-Luthers
Kerkgenootschap als zij zich niet wilden
aansluiten bij het nieuwe Evangelisch-
Luthers Kerkgenootschap (wat Janssen
eigenlijk wilde).
Na een vruchteloze briefwisseling met
de Evangelisch-Lutherse Synode stelde
de Amsterdamse Hersteld-Lutherse ker
kenraad in 1822 een concept-Algemeen
Reglement op. Door fel verzet binnen
de gemeente - omdat de kerkenraad
dit reglement ook wilde gebruiken om
het college van vertegenwoordigers
monddood te maken - en door de zeer
felle controverse rondom het ontslag
van Kohlbrugge, werd pas in 1828 met
instemming van de buitengemeenten een
nieuw algemeen reglement ontworpen als
basis van een eigen kerkgenootschap. De
Hersteld-Luthersen voerden eigenmachtig
het reglement in en hielden in augustus
1833 hun eerste kerkelijke vergadering.
Ambtenaar Janssen, die voortdurend had
tegengewerkt, bracht nog enkele wijzigin
gen aan voordat het Algemeen Reglement
op 7 januari 1835 koninklijk werd goed
gekeurd. Op 3 augustus 1836 opende hij
namens de regering de synode met een
toespraak waarin hij de nadruk legde op
de noodzaak van goede betrekkingen met
de Evangelisch-Luthersen.
Het boek is zeer goed verzorgd. In de tekst
ben ik maar een enkel foutje tegengeko
men (p. 113: Willem V moet Willem I
zijn; p. 171: 28 november 1834 moet 28
november 1833 zijn). De afbeeldingen
passen bij de tekst en helpen de lezer om
zich een indruk te vormen van de per
sonen die in de tekst worden genoemd.
Aan de noten bij de hoofdstukken en de
opgave van bronnen en literatuur is te
zien dat Paul Estié nauwkeurig het aan
wezige archiefmateriaal over de Hersteld-
Luthersen heeft bestudeerd. Wel laat de
schrijver de onwetende, maar wel geïn
teresseerde lezer heel lang in het onge
wisse hoe het uiteindelijk is afgelopen
met het Hersteld Evangelisch-Luthers
Kerkgenootschap. Pas bij noot 78 op
p. 196 vertelt hij dat de vereniging met
het Evangelisch-Luthers Kerkgenootschap
plaatsvond in 1952.
Uitgeverij Verloren (Hilversum, 2007)
ISBN 978-90-8704-003-1, 439 blz., 39,00.
G.W.R. Dibbets heeft een omvang
rijke en interessante biografie geschre
ven van Joannes Vollenhove, die bijna
twee jaar predikant was in het Drentse
Vledder, vervolgens tien jaar in Zwolle en
daarna veertig jaar in Den Haag. Zo'n car
rière-opbouw werd in die tijd als zeer suc
cesvol gezien, ook al vond bijvoorbeeld
een Haags kerkganger als de vermaarde
Christiaan Huygens zijn preken wel te
lang.
Maar Vollenhove was ook een vermaard
dichter van religieuze poëzie. Daarom
correspondeerde hij veel met ambtge
noten, kunstenaars en wetenschappers.
Ook werd hij veel gevraagd om gelegen
heidsgedichten te schrijven, bijvoorbeeld
bij een huwelijk of bij het overlijden van
een bekend persoon.
Daarnaast schreef hij
ook heel vaak op ver
zoek van auteurs zoge
noemde drempeldich
ten: gedichten die een
plaats kregen voorin
het boek van de auteur
als een soort 'voor
woord van een bekende Nederlander'.
Meestal kreeg Vollenhove dan een exem
plaar van het boek cadeau. Ook doordat
hij een verwoed boekenverzamelaar was,
liet hij bij zijn overlijden een zeer grote
bibliotheek na.
Een biograaf uit het begin van de negen
tiende eeuw waarschuwde al dat het
leven van Vollenhove 'geenszins die aan
gename verscheidenheid van lotswisse
lingen' heeft gekend. Met andere woor
den: betrekkelijk saai is geweest. Maar
dat kan van deze biografie niet
gezegd worden. Dat is vooral de
verdienste van Dibbets, die erin
geslaagd is om zo te schrijven
dat het blijft boeien (door én een
chronologische volgorde aan te
houden én binnen een bepaalde
periode af te wisselen tussen per
soonlijke gegevens en gegevens
over zijn werk als predikant en
als dichter en over zijn betrek
kingen met anderen). In de
Terugblik heeft Dibbets daarna
op een heldere wijze de gegevens
thematisch bij elkaar gezet. Over
het algemeen zijn de voorbeelden van
gedichten zo gedoseerd dat het ook inte
ressant en boeiend blijft voor iemand die
niet zo veel van poëzie af weet.
Getuige de voetnoten heeft Dibbets voor
dit boek zeer veel onderzoek gedaan in
de archieven. Uitgeverij Verloren heeft
ervoor gezorgd dat het boek een kloeke,
verzorgde uitgave is met veel goedgeko
zen en goedgeplaatste illustraties.
33
M
Uitgeverij Verloren (Hilversum, 2007)
Van afgescheiden gemeente
tot kerkgenootschap
1 archievenblad mei 2008
Dick Deuzeman
JoannesVollenhoue
(1631-1708)
dominee - dichter
Een biografie
Dick Deuzeman
mei 2008
I I I U li
archievenblad