e c e n s i e s gnalementen UZ Salvador Bloemgarten, Hartog de Hartog Lémon, 1755-1823. Joodse revolutionair in Franse Tijd 36 I Pieter Korver, De calicotsweverij van Schokland 1839-1858 literatuur ISBN 978-90-5260-244-8, 498 blz., 39,90. In 1998 publiceerde historicus Salvador Bloemgarten in het genealo gisch tijdschrift Misjpoge een artikel: 'Wie was H. de H. Lemon?'. Weinigen wisten toen dat deze bijdrage zou uitmonden in een lijvige biografie. In het Ten Geleide lezen we: "Wie verwacht in deze biogra fie een uitvoerige beschrijving en ana lyse te vinden van dr. Hartog de Hartog Lémons privéleven komt ongetwijfeld bedrogen uit. Voor het schrijven van een sterk persoonsgerichte biografie ont breken echter de noodzakelijke primaire bronnen in de vorm van ego-documen ten en een behoorlijk aantal brieven van en aan Hartog Lémon. Het accent ligt daardoor op Lémons werkzaamheden als arts en strijder voor emancipatie van de joodse volksklasse in Nederland [sic!]." Dit staat echter haaks op de beginzin van de inleiding: "Mijn wens om een biogra fie te schrijven over dr. Hartog de Hartog Lémon is beslist niet kersvers." De vraag is nu hoe het boek beschouwd moet wor den: wél of geen biografie? Ik denk dat de publicatie gelezen moet worden als een zinvolle en belangrijke bijdrage aan de algemene geschiedenis van de Joden ten tijde van de Republiek, de Franse Tijd, het Koninkrijk Holland en de beginperi ode van het Koninkrijk der Nederlanden, waarbij de activiteiten van Lémon nauw gezet zijn gevolgd en waarmee een aan tal leemten in deze geschiedschrijving is opgevuld. De beschreven periode is op zichzelf vrij ingewikkeld. Ook de benade ringswijze van het thema die de auteur hanteert vergt een behoorlijke mate van voorkennis. Daarbij zijn de hoofdstukken wat lang en soms wijdlopig. Het is niet altijd even eenvoudig de hoofdlijnen vast te houden. Op 31 maart 1755 werd Hartog de Hartog Lémon te Amsterdam geboren uit het huwelijk van Hartog Marcus Lemon en Marianne Boas. Bijna 23 jaar later promo veerde hij aan de Leidse universiteit tot doc tor in de geneeskunde op het proefschrift Historia morbi convul- sivi (Geschiedenis van de vallende ziekte). Nadien was Lémon van 1780 tot 1788 in Emden als huisarts werkzaam. Bij terug keer in Amsterdam accepteerde Lémon het aanbod van de parnassijns (bestuur ders) van de Amsterdamse Hoogduitse Joodse Natie om in dienst te treden als arts voor de Joodse armen. Na de inval van de Franse troepen in de Republiek werd in 1795 te Amsterdam de patriot- tenclub of Volkssociëteit Felix Libertate opgericht. Hoewel ook christenen lid van deze actiegroep waren, werd het bestuur gevormd door uitsluitend Joden: de koop man-jurist Mozes Salomon Asser, Herman Bromet en Jacob Saportas als elkaar afwis selende voorzitters en Hartog de Hartog Lémon als permanent secretaris. Felix Libertate leidde ten tijde van de Bataafse Republiek de strijd voor Joodse gelijk berechtiging. Na afkondiging van het Emancipatiedecreet in 1796 bleven Joden in de praktijk desondanks gediscrimi neerd. Het waren niet alleen de orangisten en een groot deel van de patriotten, maar ook de Hoogduitse bestuurders, die fel gekant waren tegen de gelijkberechtiging. Door de kritiek die de radicale Lémon op de conservatieve parnassijns uitoefende werd hij in 1795 als armendokter ont slagen. Lémon en zijn geestverwanten eisten van de parnassijns dat zij de regle menten moesten aanpassen aan het meer democratische bestel van de Bataafse Republiek. Bij hun weigering scheidden enige tientallen verlichte aanhangers van Felix - waaronder Lémon - zich in 1797 van de Hoogduitse Gemeente af en sticht ten een eigen gemeente: Adath Jeschurun. Deze gemeente had een eigen synagoge, benoem de een rabbijn en stichtte in 1797 te Overveen een begraafplaats, die nog steeds bestaat. De oude en nieuwe gemeenten bestre den elkaar onder meer in Diskursen (brochures), waarin ze elkaar zwart maakten. Belangrijk was de afvaardi ging van Bromet en Lémon naar de Tweede Nationale Vergadering in Den Haag in 1797. Zij waren daarmee de eerste Joodse volksver tegenwoordigers in Europa. In hetzelfde jaar waren Lémon en Asser respectieve lijk voorzitter en secretaris van de net opgerichte Sociëteit voor Eenheid en Ondeelbaarheid, een beweging die tot de uiterste linkervleugel van Fransgezinde patriotten (de ultra-unitarissen) behoor de. Deze beweging, die een einde wilde maken aan de federale structuur van de oude Republiek en een moderne eenheids staat nastreefde, pleegde met hulp van het Franse en Nederlandse leger begin 1798 een staatsgreep. Na een gematigde contra- coup werd een aantal unitarissen - onder wie Lémon - korte tijd gevangen gehou den. Een tijdlang was de rol van Lémon op politiek gebied uitgespeeld. Wel bleef hij bestuurder van Adath Jeschurun. Op instigatie van koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) werd in 1808 de hereniging van de oude Joodse gemeente met Adath Jeschurun een feit, dit voor namelijk op voorwaarden van verlichte reglementen. Lodewijk Napoleon wenste vereniging van alle Joden in één overkoe pelende organisatie. Hij stelde hiervoor het Opperconsistorie in werking voor de gezamenlijke Hoogduitse gemeenten in Nederland. Dit bestuursorgaan bevatte geen Portugees-Joodse gemeenten. Een jaar later werd Lémon benoemd tot voor zitter van het Opperconsistorie, dat tot 1813 heeft bestaan. Deze functie nam hij overigens waar tussen 1809 en 1812 en wisselde deze af met de jurist mr. Jonas Daniel Meijer. In die hoedanigheid heeft Lémon Napoleon Bonaparte op 9 oktober 1811 vanuit de Grote Synagoge toegespro ken, toen de keizer Amsterdam bezocht. In 1813 werd Lémon wederom gearres teerd, vanwege zijn mogelijke aandeel in een vermeende samenzwering tegen de Fransen. Het is zeer waarschijnlijk dat Lémon slechts een zijdelingse rol in het gebeuren heeft gespeeld. Niettemin werd hij tot twee jaar celstraf veroor deeld, waarvan hij twaalf maanden in Frankrijk heeft uitgezeten. Bij zijn terug keer in 1814 schreef Lémon het pamflet Iets over de nooit plaats gehad hebbende samenzwering in Amsterdam in Februarij 1813. Nadien heeft Lémon geen actieve rol meer gespeeld in het politieke en ker kelijke leven. Zijn oude beroep - Joods armendokter - nam hij weer op, tot aan zijn dood in 1823. Daarnaast publiceerde hij - deels als wetenschappelijk redacteur - een aantal brochures en artikelen op medisch gebied en hield hij lezingen. Bloemgarten, die in 1942 als leerling van het Joods Lyceum aan de lippen hing van zijn geschiedenisleraar Jacob Presser, vraagt zich in de epiloog van het boek af waarom Presser wél een boek over Napoleon schreef, maar de periode 1795- 1815 van de vaderlandse geschiedenis totaal veronachtzaamde. Dit is immers de periode van burgerlijke gelijkstelling en een beginfase van emancipatie voor de Nederlandse Joden. Het was Presser die al voor de Tweede Wereldoorlog begon te twijfelen aan het volledige suc ces van de Joodse emancipatie en inte gratie in Nederland. In 1939 schreef Presser de beschouwing Het antisemitisme als historisch verschijnsel, waarin gewag werd gemaakt van het voortbestaan van dit anti-Joodse ressentiment. Volgens Bloemgarten zag Presser de minderheids positie van Joden als de belangrijkste oor zaak van het ook in Nederland aanwezige blijkbaar onuitroeibare antisemitisme. Dit thema en de verdere visie van Presser hierover zijn in dit boek niet verder uit gewerkt. Het is opvallend dat Bloemgarten zijn eigen bijdrage, 'De emancipatie van het joodse proletariaat', in de tien jaar gele den verschenen bundel De Gelykstaat der joden. Inburgering van een minderheid niet noemt. Het behandelt immers de beschrijving van de groeiende armoede van de Joden in de negentiende eeuw, wat haaks staat op de op papier bestaande burgerlijke gelijkstelling. De epiloog is niet als een uitgebreide con clusie beschreven. Hoewel Bloemgarten hierin verkort aspecten van het boek nog eens de revue laat passeren, mis ik hierin de eigen visie van de auteur op de persoon Lémon en op zijn handelen als armendokter, permanent secreta ris van Felix Libertate, bestuurslid van Adath Jeschurun en als voorzitter van het Opperconsistorie. Ook mis ik de conclu sie hoe de beoordeling van deze begin fase van Joodse emancipatie beschouwd dient te worden: als hoopvol, geslaagd, mislukt of als andersoortig. Voor deze interessante publicatie, waarin niettemin veel werk is gestoken en waarbij archie ven in Amsterdam, Den Haag, Emden en Parijs zijn geraadpleegd, heeft Salvador Bloemgarten op 21 november 2007 de Henriette Boasprijs ontvangen. Het eiland Schokland, dat tegenwoor dig deel uitmaakt van de Noordoostpolder, kent een bewogen verleden. De Schokkers waren voor hun inkomsten vooral afhan kelijk van de vrachtvaart en later van de visserij. Tot het begin van de negentiende eeuw waren de eilandbewoners redelijk welvarend. De beperkingen op de vrije scheepvaart die Napoleon tijdens de oorlogen met Engeland oplegde, zorgde ervoor dat de inkomsten op het eiland sterk terugliepen. Een groot deel van de eilandbevolking werd steeds meer afhan kelijk van de armenzorg op het eiland en van liefdadigheidsacties in het land. De eerste bronnen voor het oprichten van een calicotsweverij komen uit okto ber 1838. De weverij moest zorgen voor een aanvulling op het hoofdinkomen, zodat de armoede bestreden kon worden. Toch duurde het tot eind 1839 voordat de eerste weverij lokalen geopend konden worden, wegens geld- en ruimtegebrek op het eiland. De katoenweverij kende veel problemen. De weeflokalen waren te klein en werden slecht onderhouden. Ook veroorzaakten de vele stormen op het eiland veel schade aan de gebouwen en was het geregeld onmogelijk om het eiland te bevoorraden. Daarnaast was er veel onenigheid over de lonen. In het laatste hoofdstuk van dit prachtig geïllustreerde boek legt Pieter Korver ten slotte uit dat de komst van de weverij een tegengesteld effect had op de armoedebe strijding en leidde tot juist meer armoede op het eiland. De landafslag door de vele stormen, het gebrek aan drinkwater, de armoede en het mislukken van de cali cotsweverij op Schokland waren voor de regering de aanleiding tot de ontruiming van het eiland in 1859. Aksant (Amsterdam, 2007) Hartog do Hartog émon, 1755-1823 joodse revolutionair in Franse Tijd Silvidor Hlnrmgartrn archievenblad maart 2008 Victor Brilleman, archivaris bestuurlijke archieven VU Amsterdam Uitgeverij De Twaalfde Provincie (Lelystad, 2007) ISBN 978-90-72380-92-0, 83 blz., 21,50. DE CALICOTSWEVERIJ VAN SCHOKLAND (839-I8S8 Tamara Tesselaar-Groot maart 2008 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2008 | | pagina 18