e c e n s i e s i g n a l e m e nte Bob Logger, Eric Alexander, Menso Carpentier Alting, Nico van der Krogt en Nathalie Wevers (red.), Theaters in Nederland sinds de zeventiende eeuw Karina Van Herck en Tom Overmaete, Wonen in welvaart. Woningbouw en wooncultuur in Vlaanderen, 1948-1973 Zintuigen in de Middeleeuwen. Themanummer van Madoc, Tijdschrift voor de Middeleeuwen literatuur Theaters in Nederland is - letterlijk - een gewichtig boek. Een team van vele deskundigen heeft eraan meegewerkt. Het eerste gedeelte bestaat uit een aantal over zichtsartikelen, maar het grootste deel (vanaf blz. 87) geeft een opsomming van alle theaters in Nederland. Het boek ziet er fraai uit: gebonden met twee leeslinten en voorzien van heel veel illustraties (die soms wel wat klein van formaat zijn). Het stofomslag heeft, heel passend, de vorm van een oud toneelgordijn. In de inlei ding zegt de redactie niet te pretenderen volledig te zijn. Helaas blijkt dat uit vrij wel alle bijdragen. Anna de Haas opent het boek met 'Schavotten en tenten: tijdelijke thea ters van ca. 1600-1800'. Haar overzichts- verhaal behandelt de periode waarin er nog weinig vaste theaters in ons land bestonden. In 1637 werd de eerste echte schouwburg geopend: de Amsterdamse Schouwburg aan de Keizersgracht. Den Haag volgde in 1660 en Leiden in 1705. Deze bijdrage wordt besloten met een lijst van speellocaties, waarvan de auteur aangeeft dat die verre van volledig is ook zal er nog onderzoek zijn dat gepubliceerd is in plaatselijke historische tijdschriften, die ik niet onder ogen heb gehad", blz. 31). Rob van der Zalm beschrijft vervolgens de schouwburgen in de negentiende eeuw. Hij kreeg hierbij hulp van Paul Post en Hans van der Veen. Dit hoofdstuk bevat een aantal interessante tabellen, zoals de aantallen theaters per 10.000 inwo ners in de periode 1800-1950, waaruit blijkt dat met name Noord-Brabant rela tief weinig theatervoorzieningen kende. De theatergeschiedenis van enkele gemeen ten (onder meer Arnhem, Groningen, Middelburg en Nijmegen) wordt in aparte, korte kaders uitgelicht. Nathalie Wevers behandelt hierna de ontwikkeling van de theaterbouw in de twintigste eeuw. Het grootste deel van het boek bestaat, zoals gezegd, uit een overzicht van alle Nederlandse theaters, alfabetisch per plaats geordend (blz. 87-349). Daarna volgen nog de openluchttheaters (blz. 361-391). Het moet een waar monnikenwerk geweest zijn om al deze informatie bij elkaar te brengen! Uiteraard kan een en ander nooit geheel foutloos zijn (zo klopt het adres van de Heerlense schouwburg niet en heet de regionale krant in Zeeland niet Provinciaals maar Provinciale Zeeuwse Courant De uitgebreide literatuurlijst (bronnen worden nauwelijks genoemd) per plaats op blz. 405-414 vind ik nogal onevenwich tig. De auteurs geven aan: "Instellingen, websites, krantenartikelen en archiefstuk ken zijn in de bronnenlijst niet afzonder lijk vermeld." Toch was het, zonder al te veel moeite - één telefoontje of mailtje naar een archiefdienst was vaak al vol doende -, mogelijk geweest er meer van te maken. Eén voorbeeld: bij Middelburg wordt slechts één boek vermeld (waar iets over het openluchttheater in staat), ter wijl er heel makkelijk nog wat titels (en archiefbronnen!) over de schouwburg(en) aan toegevoegd hadden kunnen worden. Met alle respect en waardering voor de vele verzette arbeid die tot dit fraaie over zichtswerk heeft geleid en in de weten schap dat een dergelijk boek natuurlijk nooit volledig kan zijn, ben ik toch van mening dat met wat meer gebruikma king van het aanwezige materiaal in de Nederlandse archieven er een volledi ger werk tot stand had kunnen komen. Wellicht iets voor een vervolg (bijvoor beeld een database)? Bij wijze van voorgerecht begint Wonen in welvaart met een chronologie over de periode 1944 tot 1975, toegespitst op wat met bouwen en wonen te maken heeft. Links historische feiten en gebeur tenissen, rechts aandoenlijke beelden van het sociale leven, hoe men woonde en welke producten men begeerde. Een benzinepomp van Fina (sans odeur!), het bedrijf waar mijn vader voor werkte. Mijn moeder's geliefde miniwasmachine. Verhelderende nostalgie, een mooi begin. Ook 'Hoe het land versteende', de alterna tieve inleiding, stemt weemoedig en ver- duidelijkt tegelijkertijd de thematiek. Kamiel Vanhole verhaalt op poëtische wijze hoe zijn ouders in 1952 een huis lieten bouwen in Sterrebeek. Een bakstenen huis met een rechthoekig raampje in het eenvoudige puntdak en voorzien van een balkonnetje met smeed ijzeren balustrade. Aangebouwd aan het huis van de grootouders, met dank aan de wet-De Taeye, die de bouw van nieu we en goedkope eengezinswoningen in 50 literatuur privé-bezit aanmoedigde. Uitvoerig wordt beschreven hoe men daar leefde, wat men bezat en ontbeerde, en hoe het huis maar heel geleidelijk z'n uiteindelijke vorm en uitrusting kreeg. Als in 1963 de droom gerealiseerd lijkt, met de aanleg van cen trale verwarming en de bouw van een garage blijkt ook de verstening van het platteland praktisch een voldongen feit. Dat de ontwikkelingen in de naoor logse periode de gebouwde omgeving in Vlaanderen ingrijpend hebben ver anderd, is een gegeven. Kennis over de achterliggende processen en verban den is er echter nauwelijks. Vandaar het initiatief van het Centrum Vlaamse Architectuurarchieven (CVAa) van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi) om een tentoonstelling en een publicatie over Wonen in welvaart samen te stellen. Dit in het kader van de opdracht aan het CVAa te zorgen voor het (veel) beter bewaren, ont sluiten en onderzoeken van belangrijke informatie over de gebouwde omgeving. Was de informatie vastgelegd in architec tuurarchieven uitgangspunt, allengs bleek de invloed van de avant-garde-architecten marginaal te zijn. Inzicht over de ontwik keling van het wonen in de periode van groeiende welvaart kwam vooral uit het middenveld: een veelheid aan particu liere initiatieven, de invloed van sociale huisvestingsmaatschappijen, archieven van aannemers en projectontwikkelaars, allerlei goedbedoelde raad en advies op het gebied van wonen, inrichting en doe- het-zelf. De keuze voor dit soort informa tie maakt Wonen in welvaart toegankelijk voor een veel breder publiek en, trouwens ook voor de meer professioneel geïnteres seerde, een zeer smakelijke en goed te ver teren publicatie. Voor het onderzoek zijn in het totaal maar liefst 45 archieven geraadpleegd, varië rend van het Afrika-Archief en het Amsab- Instituut voor Sociale Geschiedenis, via de Fondation Le Corbusier en het Katholiek Vormingswerk van Landelijke Vrouwen, tot de Bibliotheek Vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de uGent, het Vlaams Instituut voor Sociaal Wonen en het VRT- Beeldarchief. Het inleidende artikel van Van Herck en Overmaete verklaart niet alleen de aanleiding tot het onderzoek en de werkwijze, maar beschrijft ook in extenso de historische achtergrond, daar mee als het ware de gehele studie samen vattend. Overigens is gekozen voor een reeks van casussen, geschreven door ver schillende auteurs, en een drietal essays. Deze aanpak staat zeker ten dienste van de breedte en de leesbaarheid van het geheel, maar leidt niet bepaald tot extra diepgang. Het artikel over bouwen in de Congo bijvoorbeeld, of dat over expe rimenten met plastic huizen, is vooral anekdotisch van betekenis, maar draagt nauwelijks bij tot meer kennis van het eigenlijke onderwerp. Ook de verschillen tussen de Belgische en de Nederlandse situatie komen maar ternauwernood uit de verf. Het gesprek daarover tussen Ed Taverne en Bruno De Meulder blijft hangen in een gezellig onderonsje bij de open haard. De conclusie van de auteurs, dat het onderzoeken en documenteren van de dagelijkse woningbouw en woon cultuur nog maar net begonnen is, kan dus alleen maar onderschreven worden. Wonen in welvaart is op de eerste plaats een zeer fraai en aangenaam boekwerk, dat men met plezier leest en herleest. Wetenschappelijk gezien biedt het voor al een uitdagend overzicht van nader te bestuderen onderwerpen. Expliciete beschrijvingen van de zin tuiglijke waarnemingen in de middeleeu wen zijn vrij uitzonderlijk. In de bron nen komen beschrijvingen over zicht, reuk, gehoor, tast en smaak vaak alleen zijdelings naar voren. In dit themanum mer van Madoc staan de zintuigen wél centraal. De tien auteurs behandelen de vijf zintuigen vanuit diverse disciplines, zodat ieder zintuig vanuit twee tegenover gestelde invalshoeken benaderd wordt. ChristianneMuu- sers gaat in op de smaak in de mid deleeuwen. Het negatieve beeld van de middel eeuwse smaak wordt door haar weerlegd, wanneer zij enkele gerechten uit diverse middeleeuw se kookboeken beschrijft. Bovendien beweert zij dat de toekomstige onderzoe ker ook een vreemd beeld over ons huidi ge voedsel zal gaan vormen wanneer hij de archieven raadpleegt en daarin aller lei berichten zal aantreffen over gekke- koeienziekte, salmonellavergiftiging, varkenspest en hormoonschandalen. Job Weststra te gaat in op de bederfelijkheid van het eten. In zijn artikel worden de technieken beschreven om kwetsbaar eten langer houdbaar te maken. Toch was dit niet altijd voldoende en werd er toch bedorven voedsel verkocht. De ver halen worden aan elkaar gekoppeld met details uit de beroemde vijftiende-eeuwse tapijtenserie van La dame a la licone en een beschrijving van Han Nijdam uit de Oudfriese boeteregisters, waarin het ver lies van de zintuigen een belangrijke rol speelt. 51 p f|'4V Sfe)*» m ,'h (ludarui w 'i* Theater Instituut Nederland i.s.m. P.S. Items (Amsterdam, 2007) ISBN 978 90 77204 37 5, 448 blz., 49,95. Peter Sijnke Uitgeverij oio (Rotterdam, 2006) ISBN 978 90 6450 629 1, 286 blz., 34,50. 1948-1973 archievenblad september 2007 Omslag van de catalogus van de tentoonstelling 'DeThuis' uit 1949. E. van Dreven, architect en stedenbouwkundige Uitgeverij Verloren (Hilversum, 2007) ISBN 978 90 6550 939 0, 80 blz., 8,00. Tamara Tesselaar-Groot september 2007 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2007 | | pagina 25