Oosterhout
versus
de Rest
De organisatie van de tentoonstelling,
die in 1948 plaatsvond, was toevertrouwd
aan de katholieke Haarlemse architect
G.H.M. Holt. Holt nodigde protestantse
en katholieke architecten uit om ontwer
pen in te zenden, maar met de inzendin
gen van katholieke zijde wilde het aan
vankelijk niet erg vlotten. De katholieke
deelname was, aldus Holt, "kwalitatief en
kwantitatief teleurstellend". Totdat het
bestuur van de Groep Bouwkunst bin
nen de Algemene Katholieke Kunstenaars
Vereniging (AKKV) zich ermee ging
bemoeien. De Groep Bouwkunst was
in het Interbellum een zeer actieve en
hechte club van katholieke architecten
geworden, gevormd door de jaarlijkse stu
diedagen in het klooster van de Broeders
van Huijbergen, onder leiding van de
Delftse hoogleraar M.J. Granpré Molière.
Het kostte het bestuur van de Groep
Bouwkunst weinig moeite om dit netwerk
direct na de oorlog weer tot leven te wek
ken. Het schreef onmiddellijk alle katho
lieke architecten aan: er moesten ontwer
pen worden ingestuurd en in de plaatsen
waar de tentoonstelling zou neerstrijken
dienden katholieke architecten beschik
baar te zijn voor rondleidingen. Het effect
was overweldigend: een 'stroom werk'
werd nu ingezonden en er meldden zich
meer dan voldoende rondleiders.
Toch was Holt niet tevreden: hij vond
het gehalte van het katholieke werk "nog
altijd onbevredigend". Waarom? Holts
reactie op de klacht van een katholieke
architect, dat zijn werk was afgewezen,
doet wel wat vermoeden. Veel werk werd
afgewezen omdat het "geen bijdrage tot
nieuwe of vernieuwende inzichten" lever
de. Bladerend door de bij de tentoonstel
ling gepubliceerde catalogus kunnen we
vaststellen, dat het zogenoemde Nieuwe
Bouwen bij de katholieke inzendin
gen nauwelijks vertegenwoordigd was.
De ontwerpen waren afkomstig uit de
Delftse School, zoals - uiteraard - van
Granpré Molière, verder van Jan van
Dongen jr., of uit de Bossche
School (Jan Strik). De meest ver
nieuwende inzending was er
een van Holt zelf. Holt was dan
ook een beetje een buitenbeen
tje in katholiek architectenland.
De katholieke kerkarchitectuur
werd in de jaren na de Tweede
Wereldoorlog overheerst door
het traditionalisme van de in het
Interbellum gevormde Delftse
School en de daaruit voortge
komen Bossche School. Van de
Bossche School werd de bouwstijl
na de oorlog verspreid via de in
1948 ingerichte Cursus Kerkelijke
Architectuur in 's-Hertogenbosch,
onder leiding van de architecten
H. en N. van der Laan. De beide
scholen drukten een zwaar stem
pel op de Groep Bouwkunst. De geestelijk
adviseur van de groep, rector Van Helvoirt,
kon in 1947 bij de voorbereidingen van de
tentoonstelling dan ook zonder blikken
of blozen in het bestuur melden: "Onze
Protestantse broeders zullen meerdere
modernistische plannen brengen, van
welke projecten de Protestantsche theolo
gen ook niet unaniem bewonderaars zijn.
Het zal daarom de taak der Katholieken
zijn om met vele en goede plannen te
komen; zij zullen een tegenwicht moe
ten vormen tegen het geestelijk onvol-
dragene ter andere zijde. Dit zal temeer
onze taak zijn, omdat de regeering door
deze tentoonstelling de richting, welke de
Kerkbouw zal gaan, wil beïnvloeden".
Na de Tweede Wereldoorlog werd de
traditie van de studieweekenden al snel
weer hernomen. Daarmee profileerde
de Groep Bouwkunst zich uitdrukke
lijk als een standsorganisatie. Voor vak
matige belangenbehartiging werden de
leden geacht zich aan te sluiten bij de
Bond van Nederlandse Architecten BNA.
ARCHIEVEN EN MODERNE MONUMENTEN
REGIONAALARCHIEF WEST-BRABANT, OUDEN BOSCH
In een standsorganisatie werd de aandacht
bijzonder gericht op het specifiek katho
lieke in het architectenwerk. Katholieke
architecten waren "geroepen om beroeps
vraagstukken te bezien van de Katholieke
gezichtshoek en de sociale orde op te
bouwen vanuit de Katholieke normen".
Tijdens de weekenden, nu niet meer in
Huijbergen, maar op kasteel Bouvigne in
Breda, werden dan ook thema's bespro
ken als 'Schoonheid en doelmatigheid',
'Mens en huis', 'Architectuur en beelden
de kunst', óf 'Beeld en huis'.
Zoals gezegd: Holt was in 1947 nog
een buitenbeentje in katholiek architec
tenland. Het duurde enige jaren eer het
traditionalisme aan de tand werd gevoeld.
In 1951 wijdde het bestuur van de Groep
Bouwkunst, op initiatief van de kersver
se voorzitter Jan van Dongen jr., de stu
diedagen aan het thema 'Wetmatigheid
en Individualiteit in de Architectuur'.
De uitnodigingsbrochure formuleert het
op een nette wijze: "De studie van het her
stel der Christelijke Kunst is echter gewor
den tot een studie van de beginselen dei-
Kunst. Ten aanzien van deze beginselen
treden thans verschillen van inzicht naar
voren, die een nadere bespreking nodig
maken." Maar in de voorbereidende
bestuursvergadering was Van Dongen
heel wat explicieter geweest: "Thans blijkt
dat binnen eigen kring contraversen [sic]
optreden welke groeperingen doen ont
staan die aangeduid kunnen worden met
'Oosterhout' en de 'Rest" - daarbij verwij
zend naar de grote invloed van de Bossche
School, met name de benedictijnse archi
tect Dom Hans van der Laan, die in de
Sint-Paulusabdij in Oosterhout woonde,
en zijn beide broers. De 'Rest' was een
aanduiding voor langzaam insluipende
invloeden van het Nieuwe Bouwen op
andere katholieke architecten. "Bij nadere
bestudering dezer contraversen kan gecon
stateerd worden dat wellicht de oorzaak
gevonden moet worden in een gebrek
aan inzicht van de 'Rest' in 'Oosterhout',
anderzijds dat de 'Rest' door het streven
van 'Oosterhout' zich beknot ziet in de
uitleving van hun kunstenaarsschap in
vrijheid." En, meldt het verslag: "De Heer
van Dongen heeft hierover contact gehad
met Prof. Grandpré [sic] Molière welke
geheel achter dit idee staat." Want al had
de Delftse meester zich direct na de oor
log uit het bestuur teruggetrokken ten
gunste van de "jonge generatie; die heeft
geen vertrouwen in zaken, die in handen
zijn van mensen die ze uit de historie
kennen, en die ze dus tot het verleden
rekenen" - waarmee hij uiteraard zichzelf
bedoelde - toch bleef het bestuur nog tot
1956 bij hem op bezoek gaan om thema
en sprekerslijst voor de studiedagen door
te nemen. Granpré Molière kwalificeerde
dan de beoogde inleiders als 'uitstekend',
'goed', 'minder goed' of 'redelijk'.
Als sprekers traden dat weekend van 29-
30 april 1951 niet de minsten op, zoals
C. Pouderoyen en F. Peutz. Pouderoyen
was van de Bossche School en doceerde
aan de opleiding in Den Bosch, terwijl de
Limburger Peutz meer affiniteit had met
het Nieuwe Bouwen - denk aan zijn 'glas
paleis' in Heerlen - al kon hij ook tradi
tionalistisch bouwen. Het weekend ein
digde, zoals min of meer te verwachten
was, met een verzoenende conclusie (De
Linie, 4 mei 1951): "Beide facetten zijn
in de kunst noodzakelijk, zij dienen niet
vermengd te worden tot een uniforme
grauwheid, noch elkaar te verdringen".
Revolutie in 1957
Een 'revolutie' vond pas plaats in
1957, toen niet alleen het weekend werd
gewijd aan 'De moderne architectuur',
maar ook nog werd georganiseerd door
de kunstredacteur van het socialistische
Het Vrije Volk, en er ook niet-katholieke
sprekers optraden. Daarmee stelde de
standsorganisatie die de Groep Bouwkunst
was zich definitief open voor het Nieuwe
Bouwen.
Maar er bleef ook veel hetzelfde. Zoals
de Heilige Mis op de zondagmorgen.
Tijdens het weekend van 1959, gewijd
aan 'Architectuur en muziek', sprak op
zondagmorgen de jezuïet en musicoloog
Jos Smits van Waesberghe. In één moeite
door kon deze daaraan voorafgaand ook
wel de H. Mis lezen, maar, zo vroeg hij de
organisator: "Wilt u voor een misdienaar
zorgen?"
archieven en moderne monumenten
Door Lodewijk Winkeler
In 1947 nam het Ministerie van Wederopbouw
en Volkshuisvesting het initiatief voor een
congres en aansluitend een rondreizende
tentoonstelling over 'Nederlands Nieuwe
Kerken'. Niet alleen de volkshuisvesting
had in die jaren hoge prioriteit, maar ook
het morele herstel van de bevolking, en de
kerken werd daarbij een belangrijke rol toe
gedicht. Moderne kerken in nieuwe wijken
zouden het herrijzend Nederland moeten
uitstralen. Maar de katholieke architecten
waren daar nog niet aan toe.
Zonder blikken of blozen
Kerkdriel, H. Martinuskerk, C. Pouderoyen 1960 (foto
KDC/KLiB).
Medio 2006 verhuisde het Regionaal Archief
West-Brabant (RAWB) van een historisch
pand te Zevenbergen naar een modern,
nieuw onderkomen in Oudenbosch. Het oude
gebouw was te klein geworden en voldeed
niet meer aan de eisen van de Archiefwet.
Het nieuwe archiefpand werd ontworpen
door architectenbureau B0.2 uit Tilburg.
Het bouwproces werd op begeleid door
Complan BV uit Eindhoven. Resultaat is een
strak vormgegeven gebouw in een donkere
steen uitgevoerd, maar van binnen 'opge
fleurd' met felle kleuraccenten. Het archief
is doelmatig en functioneel, voldoet aan alle
(foto Regio
naal Archief
West-Brabant,
Oudenbosch).
eisen en
heeft een
opslagca
paciteit van 5000 strekkende meter. Alle
archiefdepots bevinden zich ondergronds.
Voor zowel medewerkers als bezoekers
was de gewenningsperiode minimaal.
Het pand is op 1 juni 2006 betrokken.
(Hans Janssen)
archievenblad
september 2007
archieven en moderne monumenten
Heerlen, H. Moeder Anna-kerk, F.P.J. Peutz, 1953
(foto KDC/KLiB).
Knuppel in het hoenderhok
Apeldoorn, H. Fabianus en Sebastianuskerk.J.A. van
Dongen en Jan van Dongen jr., 1924 (foto KDC/KLiB).
Literatuur
Katholiek Documentatie Centrum, archief
Algemeen Kristelijk Kunstenaars Verbond.
Nederlands nieuwe kerken, Amsterdam 1948.
J. Peet, 'Een hoeksteen in de architectuur.
Protestantse invloeden in de discussie over een
nieuwe katholieke kerkelijke bouwkunst, 1957-
1967', in: Moeizame moderniteit. Katholieke cul
tuur in transitie, Nijmegen 2004, 233-257.
J. Peet, 'De kerk als spiegel van de Kerk. Een
oriëntatie op kerkbouw en geschiedenis', in:
Jaarboek KDC, 11 (1981), 82-106.
Lodewijk Winkeler is hoofd van het Katholiek
Documentatie Centrum, Radboud Universiteit
Nijmegen.
september 2007
archievenblad