Het geheugenverlies van de psychologie archieven en collecties Het archief is een geheugen. Dit romantische beeld, waarin de historicus via bestofte bronnen oog in oog zou komen te staan met het échte, onbekende verleden, is door de Franse filosoof Jacques Derrida (1930-2004) vakkundig afgebroken. In zijn essay Mal d'archive (1995) laat hij zien dat een archief geen afspiegeling is van het geheugen: indivi duele en collectieve herinneringen veran deren, vervagen en verdwijnen in de loop der tijd, terwijl een archief uiteindelijk niet meer is dan een statische verzame ling documenten. Via deze opgeslagen verzameling documenten zou, zo is althans een algemene opvatting, de histo rische werkelijkheid te achterhalen zijn. Derrida stelt dat taal een misleidend beeld van de werkelijkheid geeft; de wer kelijkheid zou voor het menselijke begrippenapparaat zelfs ongrijpbaar blij ven. In Mal d'archive ontleedt hij het in het dagelijkse spraakgebruik neutraal gewaardeerde begrip archief - van het Griekse arkheion, huis van de archonen, de hoogste magistraten - tot op het bot en concludeert dat het juist een anomalie is. De machtige Griekse archonen bepaal den immers wat wél en wat niet als offi cieel historisch feit geboekstaafd en gear chiveerd werd; zij schreven de wet voor en stelden vast wat regelgevend was.1 In een archief is de werkelijkheid niet te vinden. En als we meegaan in Derrida's in de praktijk onwerkbare definitie van réalité, dan zijn er via de opgeslagen documenten in een archief hoogstens enkele schimmige verschijningsvormen van de werkelijkheid te destilleren. Derrida's analyse van wat in het Nederlands 'archiefkoorts' of 'archief ziekte' zou heten, is niet nieuw of hemel bestormend, maar legt wel de vinger op een zere plek: archiefvorming is geen onschuldige, neutrale bezigheid, omdat het over macht gaat - en de macht hebbers bepalen wat de 'feiten' zijn. Onpartijdig heid, neutraliteit en ook zeker een in Derrida's denksysteem duister en ondefi nieerbaar begrip als 'waarheid', zijn wat archieven betreft slechts illusies. Deze machtsfactor is uiteindelijk op alle archiefvormers van toepassing: zowel het uitwissen van audiocassettes en het ver nietigen van notities waardoor een poli tiek gevoelige zaak aan het daglicht wordt onttrokken, als het laten verdwij nen van stukken waarmee de malversa ties van een bestuurslid van een lokale cultuur- of sportvereniging aan het licht zouden komen, hebben te maken met de macht om bronnen te laten verdwijnen. In alle domeinen van de samenleving hebben magistraten deze macht. Maar ook individuen met andere, minder of zelfs schijnbaar geen macht, kunnen stukken vernietigen die eigenlijk in een archief opgeborgen hadden moeten wor den. De definitie van het begrip 'macht' is in relatie tot archiefvor ming zeer rekbaar. Bronnen kunnen door bijvoorbeeld politici en andere bestuurders bewust vernietigd worden. Maar deze macht over bronnen kan ook onbewust worden aangewend: archiefvorming heeft geen nut, omdat men denkt dat de bronnen niet meer nodig of achterhaald zijn, of eenvoudig weg omdat het materiaal te veel opslag ruimte in beslag neemt en de kostenfac tor de belangrijkste overweging is om tot vernietiging over te gaan. Derrida maakt in zijn essay Mal d'ar chive gebruik van het freudiaanse gedach tegoed. Voor veel buitenstaanders is de psychiater Sigmund Freud (1856-1939) een psycholoog, omdat een deel van zijn begrippenapparaat - zoals verdringing, weerstand, dwangneurose, het onbewus te - door huidige (klinisch) psychologen wordt gehanteerd en zelfs deel uitmaakt van het dagelijkse spraakgebruik. Freuds intellectuele erfenis wordt tegelij kertijd veracht en vereerd. Veel heden daagse psychologen halen hun neus op voor de inzichten van de 'Weense kwak zalver', omdat zijn beweringen onweten schappelijk en onbewijsbaar zouden zijn. Vanaf het begin van de twintigste eeuw proberen psychologen, filosofen en ande re wetenschappers zijn werk te bestrijden. Deze groep beoefent een academische vechtsport die bekend staat onder de naam Lreud-bashing: zéér kritisch naar het werk kijken en waar mogelijk, zowel boven als onder de gordel, dreunen ver kopen om Freuds inzichten de grond in te boren. De vereerders echter gaan overdre ven consciëntieus en dikwijls kritiekloos om met het werk van Keizer Freud: de zorgvuldig bewaakte bronnen in het archieven en collecties GOED ECHTGEnOO' Freud-archief zijn slechts voor een select groepje gelijkgestemden toegankelijk. Dat de bashers toch goed beslagen ten ijs kun nen komen, komt omdat de vereerders elk snippertje papier van de Keizer - geschriften, briefwisselingen, aantekenin gen - voorbeeldig geannoteerd uitgeven.2 De wijze waarop het freudiaanse erf goed bewaard en bewaakt wordt, dwingt respect en bewondering af - deze consta tering staat geheel los van de vraag of de Weense psychiater nu wel of geen kwak zalver was. De archieven van de geschie denis van de Nederlandse psychologie in de breedste zin van het woord - van aca demische tot bedrijfspsychologie - zijn in vergelijking met de paleizen waar de archieven van Sigmund Freud worden bewaard niet meer dan ontoegankelijke zolders, vochtige kelders en vergeten stoffige kasten. Reorganisaties, verhuizingen, schoon maakwoedes en het bereiken van de pen sioengerechtigde leeftijd zijn dikwijls cruciaal voor psychologisch bronnenma teriaal. Zeer oude documenten - een brief van een hoogleraar - en klassieke psy chologische apparaten en tests worden door een emotie die ook wel 'historische sensatie' wordt genoemd opnieuw, dik wijls ongeregistreerd, opgeborgen. Door het ontbreken van enig historisch besef bij de meeste psychologen, worden pas verouderde apparaten en tests, oude onderzoeksdata en in het recente verle den gevoerde correspondentie die eigen lijk in het statische archief thuishoort, in veel gevallen echter weggegooid, omdat men denkt dat komende generaties hier geen interesse in hebben. De Maastrichtse emeritus-hoogleraar rechtspsychologie Hans Crombag (1935) bijvoorbeeld vroeg zich in de zomer van 2005 serieus af wie er geïnteresseerd zou kunnen zijn in de 'papieren rotzooi' die hij decennialang had verzameld. Ik maakte hem toen duidelijk dat brief wisselingen met vooraanstaande (inter nationale) psychologen en lezersbrieven naar aanleiding van boeken die in de publieksmedia nogal wat opwinding ver oorzaakten, zoals Dubieuze zaken (1992) en Hervonden herinneringen (1996), van belang zijn voor de geschiedenis van de Nederlandse rechtspsychologie in inter nationale context. Het bewaren en toe gankelijk maken van Crombags archief viel binnen de doelstelling van het aan de Groningse universiteit gevestigde Archief Documentatiecentrum Neder landse Psychologie (ADNP) en in de zomer van 2006 verhuisde dit archief van Maastricht naar Groningen.3 Waarom vroeg rechtspsycholoog Hans Crombag zich af of zijn archief de moeite van het bewaren waard was? In tegenstelling tot historici hebben de meeste psychologen nauwelijks oog voor hun verleden. De grondlegger van de academische psychologie in Nederland Gerard Heymans (1857-1930), naoorlog se toonaangevende psychologen zoals Benjamin J. Kouwer (1921-1968) en Johannes Linschoten (1925-1964), maar ook een in de jaren tachtig en negentig bekende, vaak in de media optredende psycholoog als Piet Vroon (1939-1998) zijn vreemden voor de huidige generatie studenten - en soms ook voor hun docenten. Waar komt deze a-historische houding vandaan? Historici betuigen in artikelen en boeken bijna automatisch hun schatplichtigheid aan (verre) voorgangers. Psychologen echter citeren in de regel géén literatuur Lees verder op pagina 21 19 De Rijksuniversiteit Groningen herbergt een bijzonder archief: het Archief Documenta tiecentrum Nederlandse Psychologie (ADNP). Hier wordt de nalatenschap van verschillen de vooraanstaande Nederlandse psychologen bewaard. Zo verhuisde afgelopen zomer het archief van de Maastrichtse emeritus-hoogleraar Hans Crombag naar Groningen. De psy choloog vroeg zich af wie er nou werkelijk belangstelling zou kunnen hebben voor zijn 'papieren rotzooi'. Over het belang van archiefvorming in de wereld van de psychologie. Door Jacques Dane De latere psycholoog en methodoloog A.D. de Groot (1914-2006) voor zijn ouderlijke huis in Santpoort, samen met de dienstbodes Doortje en Cor, maart 1918 (foto Beeldarchief ADNP, Groningen). Archieven als illusies Freudiaans gedachtegoed Promotie van Adriaan D. de Groot, Amsterdam 1946. archievenblad februari 2007 •5/echt echtgenoot De omstandigheid, dat de Echtelijke Trouwende Kinder liefde zier zwak ontwikkeld zijn tegenover een zeer sterke ontwikkeling van de eigenschap Geslachteliike Neiging, u oorzaak, dat deze man een slecht echtgenoot zal zijn. Jonge meisjes, die aan het huwelijk denkt, wantrouwt zulk een man! Jonge meisjes, prent U dit profiel goed in het geheugen, leder man, die in staat is een goed, trouw echtgenoot te worden, die uwe gevoelens eerbiedigt, heeft een profiel, dat met bovenstaand overeenstemming vertoont. De Oostenrijkse arts Franz Joseph Gall (1758-1828) stelde dat psychologische eigenschappen elk hun eigen'zetel' in de hersenen hadden. Als een bepaalde eigenschap goed ontwikkeld was, was het bijbehorende hersengedeelte groter. Gall's theorie sloeg aan. Zo werd in populaire psychologieboeken uitgelegd hoe men betrouwbaarheid kon afleiden uit de vorm van de schedel, of waar meisjes in de huwbare leeftijd op moesten letten bij de keuze van een echtgenoot. Afkomstig uit: L.A.Vaught, Gelaatskennis. Handleiding voor de beoordeling van karakter en eigenschappen, zoowel bij zichzelf als bij anderen, volgens de leer der phrenologen (schedelkundigen), ca. 1909. Ontoegankelijk, vochtig en vergeten A-historische houding Trucfoto van Gerard Heymans (1857-1930). Foto aange troffen in Heymans' portefeuille na zijn overlijden. februari 2007 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2007 | | pagina 10