at maakt een goed archivaris
Wat maakt een goed archivaris? Die
vraag stelde Philipp Ernst Spiess in zijn
boek Von Archiven (1777). Over archiva
rissen (Archivarien) schreef hij dat ze
behalve een natuurlijke geneigdheid en
drang tot archivalisch werk ook kennis
moeten hebben van het recht, de geogra
fie, de geschiedenis en de historische
hulpwetenschappen. Verder zijn onont
beerlijk een goede basis in de oorkonden-
leer en een volkomen begrip van de
Registratur-Kunst. De archivaris moet
voortdurend en onverdroten de wanor
delijkste, stoffigste en onleesbaarste oor
konden en akten doorzoeken en lezen,
"im FleiS nicht zu ermüden, mit dem
Geist der Ordnung, einem guten
Gedachtnüs und einer scharffen
Beurtheilungs-Krafft, mit ohnverbrüchli-
cher Treue und Verschwiegenheit, dann
zu Überstehung der Ungemach-
lichkeiten mit einem gesunden Cörper
begabet, ia mit einem Wort dazu geboh-
ren seyn." Ontbreekt een van die eigen
schappen, aldus Spiess, dan lijdt het
archief eronder.
Dat was ruim twee eeuwen geleden,
aan het begin van een lange weg van pro
fessionalisering van de archivaris. In ons
land was die professionalisering rond
1920 voltooid, vooral dankzij de in 1891
opgerichte Vereeniging van Archivaris
sen in Nederland, zoals Theo Thomassen
bij het eeuwfeest van de KVAN heeft
beschreven in de bundel Respect voor de
oude orde. De vraag 'Wat maakt een goed
archivaris?' kan niet los gezien worden
van de vraag naar professionalisme.
Daarover schreef de Amerikaanse socio
loog van de professies Eliot Freidson. Vier
jaar voor zijn dood publiceerde hij, als de
apotheose van een lange loopbaan,
Professionalism. The Third Logic (Polity
Press, Cambridge 2001). Op basis van
onderzoek van tal van verschillende pro
fessies in verscheidene landen heeft
Freidson een ideaaltype van professiona
lisme ontwikkeld. Onder professionalis
me verstaat hij een arbeidsstructuur die
kwalitatief beheerst wordt door een
beroepsgroep en niet, zoals in de markt
en in bureaucratische organisaties, door
consumenten of managers. Voor een pro
fessie betekent service primair dienstbaar
heid aan waarden die uitstijgen boven
het bedienen van de markt of het verdie
nen van managers (p. 122-123). Profes
sionals leveren service, maar zijn geen
servants.
concrete praktische kennis toepasbaar in
afzonderlijke werksituaties (p. 95).
Weliswaar zijn er professies die hun
leden on the job trainen. We kenden dat
tussen 1924 en 1955, toen er geen
Archiefschool was. Wel was er toen een
staatsexamen als waarborg voor een min
of meer uniforme kwaliteit van nieuwe
professionals. Maar Freidson waarschuwt
Professionals leveren service,
maar zijn geen servants
Een van de elementen (p. 127) ervan
is dat de toegang tot de professie niet
loopt via een bedrijfsopleiding, maar
door het volgen van een formeel oplei
dingsprogramma buiten de arbeids
markt, verbonden met het hoger onder
wijs, uitgaande van kwalificaties die door
de professie worden bewaakt.
Waarom verbonden aan het hoger onder
wijs? Omdat essentieel is voor een profes
sie en haar sociale en culturele status,
volgens Freidson, de ontwikkeling van
een curriculum dat de nadruk legt op
nieuwe of vernieuwde theorie die de
intellectuele basis is voor het werk van de
professional. Idealiter is het onderwijs
hoofdzakelijk in handen van professio
nals die hun brood verdienen niet op de
arbeidsmarkt, maar in het onderwijs.
Deze educators geven niet alleen onder
wijs, maar zijn ook actief in de codifica
tie, verfijning en uitbreiding van het ken
nisdomein van de professie. Dat gebeurt
door theorievorming en onderzoek. In de
opleiding ligt de nadruk op theorie en
abstracte concepten, meer dan op prakti
sche vaardigheden. Dat is nodig, schrijft
Freidson, omdat de praktijk steeds weer
vraagt om discretionaty judgment (het oor
deel des onderscheids), meer dan de
keuze en de routinematige toepassing
van een beperkt aantal technieken.
Daarom is het belangrijker om goed
onderlegd te zijn in fundamentele theo
rie en concepten die je in je handelen
kunnen leiden, dan om in de praktijk
geschoold te worden in wat toch slechts
een selectie kan zijn van alle mogelijke
dat de verbinding tussen opleiding en
hoger onderwijs noodzakelijk is wil een
professie meer zijn dan een groep techni
sche specialisten. Dat hangt samen met
de rol van het hoger onderwijs in de ken
nisontwikkeling. Ideaaltypisch, schrijft
Freidson, bestaat het docentencorps uit
gekwalificeerde leden van de professie
"who devote themselves on a full-time
basis to teaching up-to-date knowledge
and skill, engaging in research and scho
larship designed to codify and refine
what is already known, and innovating
and experimenting in an effort to deve
lop new knowledge and technique and
extend the old" (p. 97).
Dat kan overigens spanningen geven.
Het onderzoek en de theorievorming
staan buiten de alledaagse eisen van het
werk in de praktijk, met zijn eigen priori
teiten en beperkingen in methode en uit
voering. Het is begrijpelijk - en we zien
dat in de meeste professies - dat praktijk
mensen aanstoot nemen aan de intellec
tuele zelfstandigheid en autoriteit van
het docenten- en onderzoekercorps,
omdat het zich kan richten op meer
vooruitstrevende en up-to-date standaar
den voor de praktijk dan de meeste prak
tijkmensen zelf kunnen of zelfs willen
volgen in het licht van vastgeroeste
gewoonten en de eisen van alledag
(p. 100). Maar aan de andere kant, het
docenten- en onderzoekercorps heeft -
anders dan de praktijkmensen - de tijd
om nieuwe kennis, vaardigheden en
technologieën te bestuderen en voor de
professie te claimen, die anders mogelij
kerwijs door andere beroepsgroepen
gebruikt zouden kunnen worden om ter
rein van de professie te veroveren en
taken af te nemen (p. 99).
Freidson presenteert een ideaaltype, dat
zich nergens in alle omvang voordoet,
maar dat wel een model is waaraan men
de stand van ontwikkeling van een pro
fessie kan toetsen. U begrijpt dat ik het
model graag toepas op de archivarissen-
professie in Nederland en dan in het bij
zonder op de opleiding van archivarissen
en dan nog weer speciaal de academisch
gevormde archivaris: wat maakt een goed
archivaris?
In de opleiding gaat het erom men
sen de nodige conceptuele bagage mee te
geven, zodanig dat zij vervolgens, als
professional, hun werk kunnen doen. De
opleiding moet de student een stevige
basis in de archiefwetenschap verschaf
fen, wat hem of haar toerust om, na de
opleiding, in de praktijk verantwoord
keuzes te maken. Keuzes in wat vereist
wordt in een specifieke werksituatie -
regionaal archief, regionaal-historisch
centrum, als consultant of regisseur van
documentaire informatieverzorging. Niet
de specifieke werksituatie moet de oplei
ding sturen, maar de opleiding moet de
archivaris kweken die overzicht en over-
bepaalde praktijk is opgeleid, maar die de
zich steeds wijzigende praktijk aankan
vanuit een bredere context van archivis-
tische theorie en methodologie - breder
ook naar tijd en plaats, dus vergelijkend.
Dit is ook het standpunt van iemand als
Bruno Delmas, van de École des Chartes:
"Un archiviste, s'il est bien pénétré des
principes de l'archivistique et formé a la
diplomatique, pourra se plonger dans
différents types d'archives". Uiteraard na
een beperkte inwerkperiode, waarna hij
Het aardige voor vandaag is dat deze
beginselen alle prominent aanwezig zijn
in het werk van een goed archivaris, name
lijk Rudi van Maanen. Zijn dissertatie - de
inventaris van het stadsarchief van Leiden
1816-1929 - bevat de volgende beginse
luitspraak (p. LXXXIII): "Archieven, als
neerslag van besluitvormingsprocessen,
bestuurshandelingen en taakuitvoering,
zijn gevormd binnen de vigerende kaders
van hun tijd. Er liggen aan normen en
waarden ontleende intenties aan ten
Archieven, als neerslag van besluitvormingsprocessen,
bestuurshandelingen en taakuitvoering, zijn gevormd
binnen de vigerende kaders van hun tijd
de archivistische principes zal weten toe
te passen in de bijzondere situatie waarin
hij zich bevindt.
Kennis en inzicht in de archivisti
sche beginselen maakt een goed archiva
ris. Wat die beginselen zijn, heeft Anne
Gilliland - een collega aan de University
of California in Los Angeles - behandeld
in een rapport over de waarde van het
Niet de specifieke werksituatie
moet de opleiding sturen,
maar de opleiding moet de archivaris kweken
wicht heeft in de specifieke werksituatie.
Het is wat Theo Thomassen bedoelde
met de-institutionalisering van de oplei
ding. Dat is nodig enerzijds omdat bij de
snelle culturele en technologische veran
deringen de werksituatie snel verandert.
Anderzijds is er in het archiefwezen niet
één uniforme werksituatie waar een
opleiding zich op kan richten. Nationaal
Archief, gemeentearchief van Zeist,
Regionaal Archief Leiden, IISG, ING, het
Rotterdamse Havenbedrijf, Doxis, het
Koninklijk Huisarchief - ze hebben alle
hun eigen aard, stellen specifieke eisen
aan de praktijk. Een goed archivaris is
degene die niet uitsluitend voor een
archivistische perspectief in het digitale
tijdperk (www.clir.org/pubs/reports/
pub89/pub89.pdf). In het kort haar kern
punten:
de onschendbaarheid van de bewijs-
waarde van archieven
de levenscyclus van archiefbescheiden
(ik noem dat liever: het records conti
nuüm)
het organisch karakter van archiefvor
ming
de hiërarchie van archiefbescheiden
en hun beschrijvingen; en tenslotte
respect des fonds, structuur- en bestem
mingsbeginsel - wat we vroeger als her-
komstbeginsel plachten aan te duiden.
grondslag. Er bestaat sturende en voor
schrijvende wet- en regelgeving. Bestuur
ders en ambtenaren hebben hun prioritei
tenstellingen en ideeën over informatie-
efficiency. En tenslotte bepalen menselijke
en intermenselijke factoren wat archiva
lisch vastgelegd wordt en op welke wijze.
Kortom, archieven ontstaan in een sociaal-
cultureel en juridisch bepaalde context."
Iemand die dat begrijpt en kan invlechten
in het dagelijkse werk, is een goed archiva
ris. Niet alleen toont dat citaat de archivis
tische beginselen, het is ook - onbedoeld -
de weerspiegeling van het onderwijs- en
onderzoekprogramma in de archiefweten
schap. Die wetenschap onderzoekt en doet
uitspraken over de vorming van archiefbe
scheiden en archieven in hun context,
hun gebruik, selectie en behoud, in het
verleden, nu en in de toekomst. Het
archiefwetenschappenjk onderzoek, zei ik
in 1998 in mijn Amsterdamse oratie,
"schept het theoretische kader voor analy
se en diagnose van de praktijk, voor verbe
tering van de praktijk en voor de evaluatie
van de praktijk." En andersom: de professie
- of laat ik zeggen: een goed archivaris -
inspireert en draagt bij aan het archiefwe-
tenschappelijk onderzoek, aan de kwaliteit
van het onderwijs, van de vorming van
nieuwe vakgenoten. Rudi van Maanen
heeft zich in al deze facetten een goed
archivaris betoond.
w
Door Eric Ketelaar
Op 15 november 2006 nam Rudi van
Maanen afscheid als adjunct-archivaris van
het Regionaal Archief Leiden. Bij die gele
genheid hield Eric Ketelaar een toespraak.
Hieronder de schriftelijke neerslag van zijn
betoog.
Professionals
Verbinding
Hoger onderwijs
Conceptuele bagage
Archivistische beginselen
Eric Ketelaar is hoogleraar Archiefwetenschap aan de
Universiteit van Amsterdam. h