e c e n s i e s
MUSEUM
gnalemente
THEATER
IN WOU
Spelen onder spanning.
Verhalen over theater tijdens de
S
bezetting
26
literatuur
Alkmaarse arbeidsmigranten
in de jaren zestig
'Dag pap, tot morgen'.
Joodse kinderen gered uit
de crèche
27
tii
Hans van der Veen (samenstelling)
Nederlands Theater Instituut, Amsterdam, 2005
ISBN 90-70892-77-4, 266 pag., 19,40
Sinds 3 maart van dit jaar tot en met 2
april 2006 is in het Nederlands Theater
Instituut in Amsterdam de tentoonstelling
'Theater in de Tweede Wereldoorlog' te zien.
In onder meer recent geschonken en gevon
den archieven werd onderzoek gedaan naar
de vele aspecten van en over theatervoorstel
lingen, -gezelschappen en acteurs. Nog in
leven zijnde acteurs en actrices werden geïn
terviewd. Dit alles leverde een schat aan tot
dan toe onbekende gegevens op die gedeelte
lijk zijn gebruikt voor de tentoonstelling én
verwerkt in het bijbehorende boek. Deze
publicatie beoogt geen complete geschied
schrijving te zijn, maar in een achttal hoofd
stukken worden een aantal facetten van het
theateraanbod en voorstellingen tijdens de
Duitse bezetting belicht. Speelden Neder
landse acteurs tijdens de Duitse bezetting
door en welke theaterstukken werden er op
de planken gebracht? Het zijn twee van de
vele vragen die opdoemen als je het met
foto's en documenten verrijkte boek ter hand
neemt. In boeiend geschreven hoofdstukken
wordt hier antwoord op gegeven.
Ja, als acteur speelde je boven- of onder
gronds door. 'Bovengronds' betekende dat je
als lid van de Nederlandse Kultuurkamer
stond ingeschreven. Rijkscommissaris Seyss-
Inquart had deze kamer per verordening
ingesteld en vanaf 19 februari 1942 werden
Nederlandse kunstenaars verplicht zich in te
schrijven bij deze kamer. Wie zich niet had
ingeschreven, kon zijn of haar beroep niet
uitoefenen. Bij voorbaat waren joden uitge
sloten van aanmelding. Hun leven was sinds
15 september 1941 drastisch aan banden
gelegd. Zo gold vanaf die datum een verbod
voor joodse toneelkunstenaars om in het
openbaar en voor een niet-joods publiek op
te treden.
Menig kunstenaar meldde zich individueel
bij de Kultuurkamer aan, maar het kwam ook
voor dat de directie van een toneelge
zelschap alle spelers aanmeldde.
Tot de acteurs die lid werden van de
Kultuurkamer behoorden Ceesje
Speenhoff, de dochter van de zanger
Koos Speenhoff, en haar man Piet
Rienks. Zij werden actief lid van de
NSB en maakten deel uit van 'Het zon
dagmiddagcabaret', opgericht door de
bekende tekstschrijver en NSB'er Jacques van
Tol. Vanaf oktober 1941 waren ze iedere zon
dagmiddag te beluisteren in een uitzending
van de Nederlandsche Omroep, die door de
geschiedschrijver van de omroep in oorlogs
tijd, Dick Verkijk, werd aangeduid als '...de
vulgairste en laaghartigste cabaretserie die de
omroep ooit heeft voortgebracht...'.
Daarnaast trad het cabaretgezelschap op voor
'nazi-instellingen'. Na de bevrijding werden
Ceesje en Piet Rienks-Speenhoff opgesloten
in een heropvoedingskamp en in 1947 ver
oordeeld voor hun lidmaatschap van de NSB
en hun aanmelding bij de Kultuurkamer.
Rienks werd bovendien gestraft voor het ver
raden van de verblijfplaats van joodse onder
duikers en het verrichten van krijgsdienst bij
de SS. Het echtpaar werd voor het leven uit
gesloten van toneel- en radiowerk en leidde
een armoedig bestaan. Uit haar ongepubli
ceerde memoires, die zich in het
Gemeentearchief Rotterdam bevinden, blijkt
dat Ceesje Speenhoff vond dat zij een gruwe
lijke vergissing had begaan waarvoor ze
levenslang boete moest doen.
Propagandaminister Joseph Goebbels besloot
dat Nederland, net als in overig bezet Europa,
een nationaal-socialistisch gezelschap moest
krijgen, het 'Deutsches Theater in den
Niederlanden'. Dit gezelschap, dat de natio-
naal-socialistische cultuur moest uitdragen,
zou ook ballet-, opera-, toneel- en operette
voorstellingen geven voor de Wehrmacht-
troepen in ons land, België en Frankrijk. De
Schouwburg in Den Haag, waar het predikaat
'koninklijk' was verwijderd, werd aangewezen
als vaste residentie van het gezelschap. In
november 1942 presenteerde het 'Deutsches
www.theaterindetweedewereldoorlog.nl
THEATER INSTITUUT NEDERLAND
TOT 9 JANUARI 2006 ^RE.^Ü*CHT'68AMSrE,IOA/A
Theater' zich aan het
publiek, in aanwezig
heid van Seyss-
Inquart en Goebbels,
met Don Giovanni
van Mozart.
Het repertoire van
het (Duits-Neder
landse) gezelschap
was aan censuur
onderhevig.
Uiteraard was werk
van joodse toneel
schrijvers en compo
nisten verboden, net
als stukken afkomstig uit de landen Frankrijk,
Engeland en Amerika, de Duitse vijanden bij
uitstek. Werk van de schrijvers Shakespeare
en Shaw was toegestaan, evenals dat van fas
cistische Italianen en werk uit de Spaanse
Gouden Eeuw. Het gezelschap had, dankzij
Seyss-Inquart, een enorm budget tot zijn
beschikking. De Duitse bestuurder van het
geconfisqueerde, joodse Modemagazijn
Gerzon vervaardigde de toneelkostuums. De
benodigde stoffen werden in Parijs, Praag en
Gent ingekocht.
De toegenomen anti-Duitse stemming in
Den Haag leidde ertoe dat het gezelschap in
1944 uitweek naar de schouwburg in
Arnhem. Intussen bleken de verplichte optre
dens voor de Duitse soldaten, bij wie het
moreel steeds verder zakte, een steeds zwaar
dere en onaangename taak voor de acteurs,
zangers en musici te worden. Velen keerden
dan ook niet terug na een vakantie of verlof.
Onder druk van de mogelijke invasie van de
geallieerden, verordonneerde Goebbels, in
augustus 1994, dat alle Duitse theaters in het
Derde Rijk en de bezette gebieden moesten
sluiten. Het 'Deutsches Theater' en zijn mede
werkers leken plotseling verdwenen van de
aardbodem. Over de artiesten die verbonden
waren aan dit theater komen we in het artikel
weinig te weten. Hoe het hen na de oorlog
verging, blijft onbekend. Het archief van het
'Deutsches Theater in den Niederlanden' kon
hierbij geen uitkomst bieden; het werd in
1950 grotendeels vernietigd.
Talloze toneelspelers en musici besloten om
zich niet aan te melden bij de Kultuurkamer.
Dit betekende dat ze niet langer bovengronds
mochten optreden en geen inkomsten geno-
archievenblad
november 2005
ten. Voor hen werd een steunfonds opgericht
waaruit alleenstaanden een maandelijkse bij
drage van f 50,- en een gezin met kinderen
f 250,- ontving. Echter, de 'behoefte aan
theater' bleef, aldus Ellen Vogel, die bij het
uitbreken van de oorlog leerlinge aan de
Amsterdamse Toneelschool was. Acteurs en
actrices organiseerden clandestiene voorstel
lingen 'tussen de schuifdeuren' waarvoor de
toeschouwers een kleine maar welkome bij
drage betaalden. Tijdens de hongerwinter
(1944) brachten de bezoekers welkome etens
waren en soms een kostbaar flesje drank mee.
In verband met het samenscholingsverbod
mocht het toeschouwersaantal niet hoger
dan twintig zijn. De voorstellingen begonnen
in de namiddag en waren ruim voor de inge
stelde spertijd (die om 20.00 uur begon) afge
lopen. Ko van Dijk en zijn toenmalige vrouw
Elly van Stekelenburg voerden menig toneel
stuk op in hun huis aan de Johan Verhulst-
straat in Amsterdam. Het gebrek aan spot-
lichten werd gecompenseerd door kaarsen,
terwijl pannen, deksels en de potkachel voor
de noodzakelijke dramatische geluiden zorg
den. Van Stekelenburg ontwierp en fabriceer
de de programmaboekjes en de kostuums.
Ook Guus Hermus, Paul Huf, Georgette
Hagedoorn, Charlotte Kohier en Han Bentz
van den Berg speelden aan huis. De 'zwarte
avonden' in besloten kring werden een groot
succes. In de bewaard gebleven boekhoudin
gen en de gastenboeken van deze voorstellin
gen, kan men lezen wat de entreeprijs en de
inkomsten waren, hoeveel aanwezigen er per
voorstelling waren en wie tot de toeschou
wers behoorden.
Patricia Böschen
Signalementen door Patricia Böschen en Tamara Groot.
Jan van Baar en Maarten Schenk
Gemeente Alkmaar/Regionaal Archief,
Alkmaar, 2005
68 blz., 5,00
Alkmaar kende voor de Tweede
Wereldoorlog drie welomschreven groepen
arbeidsmigranten: de Italiaanse specialisten
in het leggen van granitovloeren, de
Italiaanse ijsbereiders en de Duitse dienst
meisjes. Door veranderingen op de arbeids
markt vanaf de jaren vijftig kwamen veel
arbeidskrachten terecht bij grote bedrijven
als Hoogovens in IJmuiden en papierfabriek
Van Gelder en Bruynzeel in de Zaanstreek.
Ook begon Hoogovens arbeidskrachten in
het buitenland te werven. Aanvankelijk in
Italië en Spanje, later ook in Turkije en
Marokko. Deze Zuid-Europese migranten
hadden vaak een agrarische achtergrond
voordat zij terecht kwamen bij de industriële
bedrijven. Naast het uitvoeren van onbe
kend werk, moesten de arbeidsmigranten
andere problemen overwinnen. Ze werden
geconfronteerd met een ander klimaat, een
andere cultuur en in het geval van de Turken
en Marokkanen met een andere religie.
Naast de historische inleiding over de
arbeidsmigranten in Alkmaar komen ver
schillende arbeidsmigranten aan het woord.
Ze vertellen over de typisch Alkmaarse be
drijven, de voet
balvereniging
Kolping Boys of
de worstelvereni-
ging Sport Staalt
Spieren. In deze
vertellingen
wordt tevens
ingegaan op de
problemen die zij
tegen zijn geko
men, de soms moeizame integratie en de
heimwee naar het vaderland. De geïnter
viewde arbeidsmigranten genieten nu van
hun pensioen, kinderen en kleinkinderen.
Ondanks het feit dat ze het goed hebben in
Nederland, denken ze toch nog over een
terugkeer naar hun vaderland. (TG)
Alex Bakker
Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2005
ISBN 90-6550-862-7, 96 pag., 13,00
De dertienjarige John Blom nam met
een zoen en de woorden 'Dag pap, tot mor
gen' afscheid van zijn vader in de
Hollandsche Schouwburg. Dit Amster
damse theater aan de Plantage Middenlaan
werd in de zomer van 1942 de verzamel
plaats voor joden die op transport werden
gesteld naar de vernietigingskampen. John
woonde de rest van de oorlog bij een pleeg
gezin op het platteland. Zijn vader, moeder
en broer, zag hij nooit meer.
Vijftien indrukwekkende en ontroerende
herinneringen van joodse kinderen repre
senteren het levensverhaal van ruim vijf
honderd joodse kinderen die vanuit de
crèche, gelegen aan de overkant van de
schouwburg, via een netwerk van verzets
mensen - voor het merendeel jonge stu
denten - naar veilige onderduikadressen
werden gebracht. De organisatie van de
kinderontsnappingen werd uitgewerkt
door Henriëtte Pimentel, directrice van de
crèche en Walter Süsskind, de directeur
van de schouwburg. Beiden kwamen om in
Auschwitz.
Een aantal betrouwbare kinderwerkers
werd betrokken bij de overbrenging van de
kinderen van het ene gebouw naar het
andere. Het merendeel van hen 'verdween'
met toestemming van hun ouders uit de
schouwburg. Het adembenemende smok
kelsysteem vanuit de crèche was enerzijds
een ware 'sluip-door-kruip-door-route' via
de tuinen van de aangrenzende panden en
met medewerking van de buren. Het ande
re was 'het wandelen' met groepjes kinde
ren van wie enkelen op afgesproken plek
ken door verzetsmensen uit de groep wer
den gehaald.
Over de spectaculaire redding en onder
brenging van joodse kinderen zijn eerder
publicaties veschenen. B.J. Flim schreef
'Omdat hun hart sprak': geschiedenis van de
georganiseerde hulp aan joodse kinderen in
Nederland 1942-1945 (1995).
In de recent verschenen publicatie komen
de geredde kinderen aan het woord. In het
Verzetsmuseum, op een steenworp afstand
van de panden en de straten waarin het
drama zich voltrok, is tot 27 november a.s.
de gelijknamige tentoonstelling te zien.
(PB)
november 2005
archievenblad