De geschiedenis was het enigedat wij hadden
een lezing over archiefbeheer
de praktijk
de praktijk
Goed nieuws voor vakgenoten, zo
lijkt het. Maar gelegenheid om verge
noegd achterover te leunen is er niet
voor geschiedkundigen. De zorg voor de
fysieke bronnen van onze geschiedenis
loopt namelijk voortdurend het risico
belangstelling te verliezen als er niet
bewust aandacht voor wordt gevraagd.
Op 12 mei jl. gaf Hans Blom, directeur
van het Nederlands Instituut voor
Oorlogsdocumentatie (NIOD), een lezing
in Amsterdam met precies dit doel. Zijn
betoog was een gepassioneerde oproep,
een eis bijna, de stille getuigen van ons
gezamenlijk verleden te koesteren.
Blom gaf zijn lezing in het kader van de
eerste editie van het Open Podium
Archiefbeheer: een volgens planning
jaarlijks terugkerend evenement dat
wordt georganiseerd door Koenen Baak
en Partners Archiefprojecten, onderdeel
van het Voorburgse adviesbureau KBenP.
In een prachtige zaal van het NIOD-
gebouw in Amsterdam kondigde Paul
Baak, directeur van KBenP, het program
ma aan. Daarin was, naast de hoofdle
zing, ruimte ingelast voor een discussie
tussen de aanwezigen over het belang
van archiefbeheer. Dat bleek een goede
zet, want Bloms lezing bevatte meer dan
genoeg stof tot nadenken en napraten.
De grote belangstelling voor geschie
denis die momenteel veel Nederlanders
kenmerkt, heeft volgens Blom te maken
met wat ook wel 'historische sensatie'
wordt genoemd. De bedenker van deze
term, de Nederlandse historicus Johan
Huizinga, overkwam tijdens het bestude
ren van een geschiedkundig voorwerp of
document soms het gevoel werkelijk
geraakt te worden door het verleden. Hij
omschreef deze historische sensatie als
een gevoel van 'groote dronkenschap',
maar zag het tegelijk als niet meer dan
een aangenaam neveneffect van weten
schappelijke studie.
Ook Blom heeft in zijn leven historische
sensaties gehad, maar in tegenstelling tot
Huizinga bleef hij nuchter onder het
fenomeen. Bedrieglijk, zo noemde hij het
gevoel de werkelijkheid van het verleden
echt te kennen. "Er is geen enkele zeker
heid dat men in zulke gevallen de werke
lijkheid van toen in haar essentie beleeft.
Dikwijls wijst het nuchtere en ontnuch
terende onderzoek van de historicus zelfs
op het tegendeel, of leidt de zorgvuldige
reconstructie van het verleden volgens
de regels van de historische bronnenkri
tiek op zijn minst tot een sterk van die
'historische sensatie' afwijkend beeld."
Aan de andere kant, zo betoogde Blom,
vormt een historisch besef de basis van
het menselijk vermogen om samenlevin
gen op te bouwen. Opvattingen over, of
inzicht in de geschiedenis vormen het
wezenlijke verschil tussen mens en dier
en zijn essentiële grondslagen voor ons
begrip van het heden, voorwaarden voor
het oplossen van actuele problemen,
voorwaarden voor het begrip van andere
culturen, de bron voor gezamenlijk
gedeelde normen en waarden en tot slot,
van cultureel genot.
Er is dus alle reden ons met het verle
den bezig te houden, aldus Blom, want
verstoken van historisch besef zijn men
sen slechts een speelbal van onbegrepen
krachten. Zonder het verleden als een
feilloze leermeester te typeren, trok de
NIOD-directeur de conclusie dat de zorg
voor de bronnen van onze gezamenlijke
geschiedenis noodzaak is. "Het verleden
te koesteren is een brede maatschappelij
ke plicht, een burgerplicht, waaraan het
individu noch de overheid, het bedrijfs
leven noch maatschappelijke organisa
ties zich mogen onttrekken, op straffe
van kwaliteitsverlies van de samenle
ving," aldus Blom.
De algemene belangstelling voor het ver
leden mag echter nog zo groot zijn, de
bewaarplicht van onze geschiedenisbron
nen wordt te vaak verzaakt. In het
bedrijfsleven, bij maatschappelijke orga
nisaties, maar ook bij particulieren
bestaat er doorgaans (te) weinig aan
dacht voor het ordentelijk bewaren van
archiefwaardig materiaal. Alleen Philips
en Unilever werden door Blom als posi
tieve uitzonderingen genoemd. Zelfs de
archieven van historische verenigingen
en geschiedenisvakgroepen van universi
teiten bevinden zich vaak in een deplora
bele staat, zo wist Blom. Blijkbaar 'consu
meren' we het verleden liever dan dat we
het verzorgen.
Tegen dit donkere beeld steekt één partij
positief af: de overheid. Die heeft zichzelf
gebonden aan de Archiefwet. Doel van
deze wet is het garanderen van het insti
tutioneel geheugen, het leveren van
informatie aan de recht- en bewijszoe-
kende burger en het mogelijk maken van
historisch onderzoek. Om de Archiefwet
heen is bovendien een heel regime aan
archiefregels gegroeid, met als hand
havend orgaan de Archiefinspectie.
Bovendien zijn budget (alhoewel nooit
voldoende) en deskundigheid ruim
schoots aanwezig bij de overheid.
Desondanks kan ook het archiefbeheer
bij de overheid nog veel beter. Blom
putte uit zijn rijke persoonlijke ervaring
toen hij het soms moeizame onderzoek
in herinnering bracht dat aan het
Srebrenica-rapport ten grondslag lag. De
overheidsarchieven kennen nog steeds
veel lacunes. "Ondanks alle zorgvuldige
regels, inspecties en bekwaam archiefper-
soneel waren (en, weet ik met zekerheid:
zijn) veel stukken eenvoudigweg niet te
vinden waar men ze zou behoren aan te
treffen."
Wat zijn hiervan de oorzaken? Blom
wees er twee aan. Ten eerste de problema
tiek rond selectie en vernietiging en ten
tweede de lage prioriteit die archiefbe
heer geniet ten opzichte van de primaire
werkprocessen. De enorme papierberg
die de overheid produceert maakt een
strikt vernietigingsbeleid onontbeerlijk,
maar het blijkt erg moeilijk te bepalen
wat weg mag en wat niet.
Ruimtegebrek is hier overigens niet het
hoofdmotief; dat probleem wordt in het
licht van de voortschrijdende digitalise
ring steeds minder belangrijk. Die digita
lisering roept zelf echter ook allerlei
moeilijk oplosbare problemen op. De
bestaande wet- en regelgeving is name
lijk vooral gericht op papieren archieven.
Wanneer documenten een volledig digitaal
leven leiden, dus zonder ooit geprint te worden,
dreigen ze te verdwijnen in de onafzienbare
stroom digitale informatie. "Niet toevallig stuit
ten de onderzoekers van het Srebrenica-rapport
bij herhaling op problemen juist bij de digitale
bronnen," zo vertelde Blom. "Het geheugen van
zowel profit- als non-profitorganisaties dreigt te
verdampen."
Dan punt twee. Juist als de werkzaamheden van
overheden spannend dreigen te worden, zal
"zo'n ogenschijnlijke bijkomstigheid als de zorg
voor archivering", zoals Blom het met enige iro
nie verwoordde, geen hoge prioriteit hebben.
Denk bijvoorbeeld aan de top van het departe
ment van Defensie ten tijde van een riskante
vredesmissie waar het mis dreigt te gaan. "De
binnenkomende berichten, per fax of telex mis
schien of per telefoon, worden als het ware uit
de machines gegrist door de hoogste in rang
zelf. Wie maalt nog om inboeken?," vroeg Blom
retorisch. Echt interessante stukken worden
bovendien niet alleen onbewust, maar vaak juist
bewust uit de archieven gehouden. Hiertegen
staat de gemiddelde archivaris machteloos; zijn
positie in de hiërarchie van de meeste organisa
ties is simpelweg te laag.
Dit punt noemde Blom de hoogste prioriteit bin
nen het archiefbeheer; een mentaliteitsverande
ring binnen de hoogste bestuurlijke echelons.
Hiermee sloot hij aan bij de huidige trend in de
archiefwetenschap. Het klassieke paradigma in
de archiefwetenschap is verruild voor een nieuw,
waarbij niet de redactionele vorm, of de kunst
matig opgelegde ordening het uitgangspunt
voor archiefvorming is, maar de natuurlijke clas
sificatie van de waardevolste stukken. Dit
inzicht zou niet beperkt moeten blijven tot afde
lingen Documentaire Informatie Voorziening
(D1V), maar zou zich juist moeten uitstrekken
tot de hogere bestuurskaders, die verantwoorde
lijk zijn voor het ontstaan van archiefwaardig
materiaal.
De discussie na afloop van Bloms lezing,
geleid door Bert de Vries, adjunct-directeur van
het Nationaal Archief, spitste zich toe op Bloms
gewenste mentaliteitsverandering. "Kennis op
de werkvloer is niet het probleem," zo merkte
een afgevaardigde van de Archiefinspectie op,
"maar het gebrek aan belangstelling van het
management wel." Deze uitspraak kreeg veel bij
val. "DIV is dikwijls te laag geplaatst in de hiërar
chie van organisaties," zo viel te horen. "We zijn
in de hoek van de facilitering geduwd, bij de
catering en de schoonmaak; dat fnuikt de kwali
teit. We zouden juist tegen het bestuur aan moe
ten zitten," verzuchtte een ander.
Maar managers kunnen niet scoren op archie
ven, en al helemaal niet op de historische waar
de ervan. De regels omtrent archiefbeheer blij
ken bovendien lastig te handhaven, zo conclu
deerden enkele aanwezigen teleurgesteld. Waar
managers wel op kunnen scoren is het econo
misch belang van archieven. Daarom zullen
DIV-afdelingen dit belang onder de aandacht
moeten brengen. De hand werd in eigen boezem
gestoken. "Bijna geen enkele DIV-organisatie
rapporteert over de staat van haar archieven,
laat staan over de dienstverlening. Als we serieu
zer genomen willen worden, zullen we dit moe
ten gaan doen," zo concludeerden aanwezigen
afkomstig van zowel gemeenten als ministeries.
Archiefspecialisten zien zichzelf de komende tijd
voor veel uitdagingen geplaatst in de uitoefe
ning van hun vak. Discussieleider Bert de Vries
had een bemoedigend slotwoord voor de aanwe
zigen. Hij vroeg zich af of archivarissen toch niet
vaker het historisch belang van archieven moe
ten onderstrepen. "Archieven kunnen namelijk
ook gewoon heel erg leuk zijn."
23
'ilsfra*
Door Frans Tilstra*
Geschiedenis mag zich in onze westerse
samenleving de laatste jaren verheugen in
een steeds groter wordende belangstelling.
Niet alleen de populariteit van archieven en
musea, maar ook de aandacht die het vak
krijgt in de media wijzen hierop. Het tv-pro-
gramma 'Andere Tijden' wordt reeds jaren
goed bekeken en heeft een vaste schare
fans opgebouwd. Dat laatste geldt ook voor
'De Grote Geschiedenisquiz' en het radiopro
gramma 'OVT'. En wat te denken van het
enorme succes van populariserende
geschiedschrijvers als Geert Mak, Thomas
Rosenboom en Frank Westerman?
Historische sensatie
Burgerplicht
Mentaliteitsverandering
Frans Tilstra is adviseur bij KBenP Archiefprojecten.
De lezing van Hans Blom gaf veel stof tot
napraten. Foto: Frans Tilstra.
22
archievenblad
juli 2005
juli 2005
archievenblad
asssra