LOKALE EN REGIONALE GESCHIEDENIS,
'De beoefening van de lokale en
regionale geschiedenis wordt steeds
belangrijker, zowel voor de amateur als
de vakhistoricus', zo staat vermeld op de
achterflap van de in 1968 verschenen
Handleiding voor de beoefening van Lokale
en Regionale Geschiedenis van auteurs
prof.dr. W. Jappe Alberts en A.G. van der
Steur. Waar dat belang hem nou precies
in zit wordt duidelijk gemaakt in de inlei
ding: lokale en regionale historici leveren
de noodzakelijke bouwstenen voor een
algemene geschiedenis. Beide soorten
geschiedenis vullen elkaar aan, maar
hebben een eigen bestaan. Onder ge
schiedenis verstaan de auteurs in het bij
zonder een economische en sociale
geschiedenis die draait om de vraag: hoe
leefden onze voorouders?
Hier doe je niemand kwaad mee, dat is
duidelijk. Zo bezien is de lokale en regio
nale geschiedbeoefening een veilige
haven - zelfs in het revolutiejaar 1968 -
voor rustige onderzoekers die al decennia
graag geziene gasten zijn op de studieza
len van de archiefinstellingen.
Herman Pleij, hoogleraar historische
Nederlandse letterkunde aan de
Universiteit van Amsterdam, publiceerde
onlangs een boeiend essay Erasmus en het
Poldermodel (Amsterdam 2005), waarin
hij beweert dat men liever vlucht in de
regionale of lokale historie dan dat men
zich begeeft op het terrein van de vader
landse geschiedenis. Doet men dit laatste
wel, dan is dat meestal uit een behoefte
aan ontmaskering (de VOC was eigenlijk
tisch tonen? Eerlijk gezegd gaat een
groeiend klantenbestand van ouderen
die al dan niet als gevolg van maatschap
pelijke onrust houvast zoeken in het ver
leden ook maar beperkt mee. In en door
het (geschiedenis)onderwijs zal de basis
moeten worden gelegd voor een nieuws
gierigheid naar het (eigen) verleden van
toekomstige generaties, anders wordt de
vrees van Mak dat onkunde over ons ver
leden de norm wordt alsnog bewaarheid
en blijkt de huidige stijgende belangstel
ling voor geschiedenis achteraf bezien
niet meer dan een onbeduidend inci
dent.
stelling voor geschiedenis, waarvan de
afgelopen boekenweek Spiegel van de Lage
Landen het bewijs was. De boeken van
Geert Mak zijn niet aan te slepen. De
Geschiedenis van Nederland in negen
delen (uitgeverij Bert Bakker) belooft een
succes te worden, gezien de lovende reac
ties op het deel van A.Th. van Deursen
De last van veel geluk) over de periode
1555-1702. Voor wie negen delen
geschiedschrijving niet aankan is er Het
Vaderlandse Geschiedenis Boek (een uitga
ve van het Nationaal Archief i.s.m.
Waanders) dat al meerdere drukken kent.
De lokale geschiedschrijving bloeit even
zeer. In vrijwel alle grote steden verschij
nen of verschenen geschiedenissen van
een hoge kwaliteit. In de behoefte om te
weten hoe onze voorouders leefden
wordt veelal voorzien door populaire
tijdschriftenseries, bijvoorbeeld van uit
geverij Waanders. Ondertussen werken
de genealogen op onze studiezalen met
onverminderd enthousiasme door.
'Figuurzagen' heeft SP-voorman Jan
Marijnissen - zelf een groot voorstander
van een museum voor de nationale
geschiedenis - dat lokale gedoe wel
genoemd.
Geschiedenis biedt voor elk wat wils.
Het vak is een grabbelton waaruit men
eindeloos kan putten. Velen staan in de
rij, op zoek naar zingeving, waarden, ver
bondenheid, (h)erkenning, houvast,
rust, misschien zelfs troost. Voor sommi
gen is de aanraking met het verleden een
pijnlijke confrontatie. Een aantal grabbe-
laars grijpt mis uit onkunde en weer
anderen krijgen een aversie tegen de
grabbelton omdat ze niet vinden wat ze
zoeken. De manier waarop men met
geschiedenis omgaat zegt iets over de
toestand waarin onze maatschappij ver
keert. Pleij: 'de eeuwenlang voorhanden
houvasten van kerk en staat, ideologie en
levensovertuiging zijn op Daardoor is
er groeiende honger ontstaan naar nieu
we hechtpunten en rituelen...' (p. 105).
Deze vindt men vooral in de lokale en
regionale geschiedenis.
Dat mag zo zijn, maar de belangstelling
voor de vaderlandse geschiedenis is er
wel degelijk, misschien wel als gevolg
van een sterker wordend Europa?
Hechtpunten vindt men eenvoudiger in
de lokale.en regionale geschie
denis, maar de belangstelling
daarvoor is niet van gisteren,
die is er al heel lang. Nieuw is
slechts de toename van de
belangstelling. De beoefening
van lokale en regionale
geschiedenis is overigens steeds
minder het domein van de
amateur-historicus en/of bij
klussende archivaris, maar is
behoorlijk geprofessionali
seerd. De inhoud van geschied
kundige jaarboeken overstijgt
in de meeste plaatsen het
niveau van nostalgie en heim
wee. Er is sinds jaar en dag een
serieuze Werkgroep stedenge-
schiedenis (www.stedengeschie-
denis.nl) en Rotterdam bijvoor
beeld kent zelfs een hoogleraar
stadsgeschiedenis.
Archiefinstellingen hebben
genoeg materiaal en kennis in
huis om zowel de professionele
als de amateur-historici op hun wenken
te bedienen. Wachten het archiefwezen
nu gouden tijden? Wordt het tijd om een
herziene Handleiding voor de beoefening
van Lokale en Regionale Geschiedenis uit te
brengen? Je zou zeggen van wel.
Amateurs en professionals, kom maar op!
Geschiedenisconsumenten komen ruim
aan hun trekken op onze websites, de
doeners zijn welkom op onze studieza
len. Alles bij elkaar zouden we meer
bezoekers moeten trekken.
Zelf heb ik de neiging om op de
Coolsingel te gaan staan: 'Psst, mevrouw,
meneer, heeft u al gehoord van de maat
schappelijke onrust, dan moet u naar het
gemeentearchief komen. Drie studieza
len, vriendelijke en deskundige mede
werkers, een uitstekende dienstverlening
en rust, heel veel rust, net als vroeger.'
De beoefening van lokale en regionale
geschiedenis is inderdaad voor velen een
veilige haven, want vertrouwd.
Het Nationaal Archief kan ondertussen
aan de slag met de Koninklijke Biblio
theek om toch zoiets als een tentoonstel
ling over/museum voor de vaderlandse
geschiedenis neer te zetten; een
Nederlands Huis van de Geschiedenis,
een boulevard van het verleden?
Kan het archiefwezen zich nu optimis-
fout) en niet uit een behoefte aan ver
wondering. De grote belangstelling voor
de 'eigen nederzettingsgeschiedenis'
(Pleij) gaat zelfs gepaard met een zekere
aversie tegen het nationale verleden. De
Nederlandse samenleving is (was?) prag
matisch en tolerant. Leven en laten
leven, dan loopt de handel geen gevaar.
Op deze manier konden religieuze zuilen
ontstaan waarvan de leden elkaar
desnoods voor rotte vis uitmaakten,
maar iedereen in het achterhoofd hield
dat er vroeg of laat toch weer moest wor
den samengewerkt. Volgens Pleij gaat
verzuiling hand in hand met decentrali
satie, waardoor een zwak centrum komt
te staan tegenover sterke regio's, steden,
wijken en gilden (p. 32). Zo wordt ons
nationale geschiedbeeld inderdaad de
optelsom van de samen
stellende delen, waarbij
boeren, burgers en buiten
lui de geschiedenis voor
zien van een oer-Hollands
sausje: doe maar gewoon,
dan doe je al gek genoeg.
Voor helden is geen plaats.
In onze tijd maken we de
verbrokkeling van de zui
len mee zonder dat er een
sterk centrum voor in de
plaats is gekomen. Ne
derland lijkt op drift
geraakt en tal van intellec
tuelen zoeken dan weer
duiding in ons verleden
(zie de discussie over de
canon van onze geschie
denis), dan weer verwer
pen ze ons nationale verle
den (niets deugt). Aanlei
ding voor Pleij om zijn
essay te schrijven zijn de
recente schokken in de
samenleving (de moord
op Theo van Gogh, onder
gedoken kamerleden) en
de moeizame omgang met
nieuwkomers. Pleij ziet
wel wat aardschokken,
maar verwacht geen desa
streuze aardbeving. Het
mede op de denkbeelden
van Erasmus gestoelde
poldermodel is zijns in
ziens 'schok- en revolutie-
bestendig' omdat het een
samenleving schept waarin de meeste
mensen aan hun trekken komen.
Geert Mak is in zijn pamflet Gedoemd tot
kwetsbaarheid (Amsterdam 2005) een stuk
pessimistischer. Mak wijst op de diepe
breuk in tradities en leefstijlen als gevolg
van de mondiale verstedelijking; in 1960
woonde tweederde van de wereldbevol
king op het platteland en in 2020 zal
tweederde van de bevolking in steden
leven. Hij ziet Nederlanders nog wel
terechtkomen in 'een gesloten, xenofobe
fantasiewereld waarin onze hufterigheid
en onze onkunde over heden en verleden
als norm worden gesteld...' (p. 92), ten
minste, als we niet uitkijken.
Onkunde over het verleden (Mak) en
zelfs aversie tegen het verleden (Pleij),
dat lijkt in strijd met de enorme belang-
Door René Spork*
De boekenweek van 9-19 maart stond
geheel in het teken van de vaderlandse
geschiedenis en dat is geen toeval. De
belangstelling voor geschiedenis is al enige
tijd flink stijgende. Bijzonder populair zijn
de boeken van Geert Mak, de blokboeken
van uitgeverij Waanders Het Vaderlandse
Geschiedenis Boek) en televisieseries als
Andere Tijden (VPRO) en Verre Verwanten
(Teleac). Waar komt deze interesse van
daan? Wat zoeken mensen in geschiedenis
en is het waar dat mensen van oudsher hun
heil liever zoeken in lokale en regionale
geschiedenis dan in de nationale historie?
Zo ja, dan hoeven het lokale en het regio
nale archiefwezen zich voorlopig geen zor
gen te maken over hun klantenbestand.
Pleij en Mak over onze maatschappij
een veiligmaven?
Oudheidkamer Ridderkerk, 2004. Zijn lokale en regionale
geschiedenis veiliger dan de vaderlandse historie?
René Spork is hoofd Sector Externe Dienstverlening
van het Gemeentearchief Rotterdam.
Geschiedenis als grabbelton