DE LATE TWINTIGSTE EEUW OPENBAAR? |DE VERKORTE OVERBRENGINGSTERMIJN: STAND VAN HET LAND IN 2004 de praktijk de praktijk Archieven ontlenen hun betekenis aan het gebruik: hoe meer mensen er gebruik van maken, des te beter is het. Daarom is de ver groting van het publieksbereik het doel van elke archiefdienst geworden. (Ten geleide 'Archiefgebruikers', S@P-jaarboek 2002/ 2003.) De termijn van vijftig jaar in de Archiefwet 1962 is met het oog op het behoud van de archieven te lang. Door de overbren gingstermijn terug te brengen tot twintig jaar wordt bovendien invulling gegeven aan de wens te komen tot een zo groot mogelijke openbaarheid van bestuur. (Memorie van Toelichting op de Archiefwet 1995.) Om een groter publiek te bereiken moeten archiefdiensten in de eerste plaats zorgen dat zij belangrijke archieven in huis hebben. De overheidsarchieven uit de periode na 1945 horen daar zeker bij. De wetgever had in 1995 de bedoeling om binnen tien jaar al deze archieven tot en met 1975 openbaar en toegankelijk te hebben voor iedereen. Vervolgens zou den vanaf 2006 periodiek alle overheids archieven van twintig tot dertig jaar oud overgebracht moeten worden. Acht jaar later en twee jaar voordat de wettelijke termijn afloopt hebben wij de stand van zaken opgemaakt. Eind 2003 en begin 2004 heeft het Landelijk Overleg van Provinciale Archiefinspec teurs een vragenlijst rondgestuurd aan provincies, gemeenten, waterschappen, politieregio's en gemeenschappelijke regelingen. In veel provincies is hierbij samengewerkt met de gemeentelijke inspecteurs. Het doel was een globaal inzicht te geven in de landelijke stand van zaken, om daarmee in de praktijk, bijvoorbeeld bij de prioritering van de inspecties, reke ning te kunnen houden. We hebben ons daarom beperkt tot de centrale bestuurs archieven, dus de archieven van de pro vinciale griffies, gemeentelijke secreta rieën en waterschapsbesturen als belang rijkste archieven van deze overheden. Buiten beschouwing zijn de dienstarchie- ven gebleven waaronder bijvoorbeeld de series bouwvergunningen bij diensten als Bouw- en Woningtoezicht. Niet omdat deze archieven niet ook belangrijk zijn, maar omdat voor dit doel een te gecom- pliceeerd beeld zou ontstaan. Veel gemeenten bijvoorbeeld hebben de secretarie-archieven wel, maar de dien- starchieven nog niet bewerkt - of anders om. De hier afgebeelde grafieken hebben betrekking op de bewerking volgens de bekende normen 'goede, geordende en toegankelijk staat' van archieven uit de periode 1945-1975. Wij zijn ervan uitge gaan dat wanneer archieven uit deze periode eenmaal zijn bewerkt, ze ook overgebracht en openbaar zullen wor den. Bij de al bewerkte archieven is dit inderdaad voor het overgrote deel de praktijk. Veel overheden hebben tegelijk met deze inhaalslag ook al archieven van na 1975 bewerkt en overgebracht. Dit onderzoek beperkte zich echter tot de wettelijke verplichting, dat wil zeggen bewerking tot en met 1975. De grafieken bevatten dus: - het percentage voltooide bewerking per 31 december 2003; - het percentage vol tooide bewerking per 1 januari 2006; - het percentage dat de bewerking nog niet af heeft op 1 januari 2006. De antwoorden die terugkwamen op de vra genlijsten zijn vergele ken en waar dat nodig was aangevuld met eigen inspectiegege- vens. Wanneer een pro vincie of gemeente bij voorbeeld aangaf bin nen de termijn, dus vóór 1 januari 2006, de bewerking af te hebben, is kritisch gekeken of dit een realistische inschatting was. Belangrijke criteria daarbij waren: is er een bewer kingsplan, zijn er voldoende middelen gereserveerd op de (meerjaren)begroting voor externe uitbesteding? Is er voldoen de tijd van eigen personeel ingezet voor uitvoering of begeleiding, en zo ja, is dat personeel voldoende opgeleid? In de praktijk kunnen de bewerkers van provinciale archieven goed overweg met de provinciale selectielijst en de 'Normen goede en geordende staat en cri teria bewerking code-archieven' die het LOPAI in 1994 in brochurevorm heeft rondgestuurd. Zes provincies hebben de bewerking - en ook de overbrenging - al uitgevoerd, vijf provincies hebben aange geven deze op 1 januari 2006 voltooid te hebben en één provincie geeft aan hier mee in 2011 gereed te zijn. De inhaalslag breidt zich vaak in één klap uit tot voor bij 1975, tot in de jaren negentig aan toe. De provincies doen het dus goed, maar dat mag gezien hun voorbeeldfunctie ook van ze verwacht worden. PU Ook de gemeenten kunnen in het algemeen goed overweg met de bestaan de vernietigingslijst en de landelijke nor men. Sommige gemeenten hadden bij invoering van de wet al archieven tot 1975 bewerkt en overgebracht, maar de meeste zijn daar pas na 1996 mee begon nen. De ervaring van de provinciale en gemeentelijke inspecteurs is dat er voort durend en herhaald aandacht aan de ver korte overbrengingstermijn besteed moest en moet worden in inspectierap porten en contacten, voordat er resulta ten worden geboekt. Het is vaak niet voldoende te wijzen op de noodzaak van de eenmalige inhaal slag. De inspecteurs bevorderen ook structurele maatregelen zoals zorgen voor goed opgeleide medewerkers en voor een goede registratie- en archive- ringsprocedure, waarbij selectie in een vroeg stadium essentieel is. Daardoor wordt een periodieke overbrenging als het ware ingebouwd in de werkprocedu res. Net als bij de provincies hebben vele gemeenten inmiddels ook al archieven van na 1975, tot in de jaren negentig, overgebracht. In totaal zijn van de 483 gemeenten in Nederland gegevens van 397 gemeenten verwerkt in de afgebeelde grafieken. Wij hebben de gemeenten waarvan geen reactie is ontvangen, buiten beschou wing gelaten. Op basis van de bekende gegevens kan geconcludeerd worden, dat landelijk gezien iets meer dan een kwart (27 procent) van de gemeenten niet aan de wettelijke deadline zal voldoen. Op 31 december 2003 had daarentegen 37 pro cent van de gemeenten de bewerking voltooid, en 36 procent zegt op 1 januari 2006 klaar te zijn. Er blijkt nauwelijks verschil te zijn tussen grotere en kleinere gemeenten. Het beeld zou (on)gustiger kunnen worden wanneer van alle gemeenten gegevens verwerkt waren.1 Van de momenteel 37 waterschap pen in Nederland - de fusiegolf is nog niet ten einde - zijn van 36 waterschap pen de gegevens bekend. De helft van de waterschappen heeft de bewerking al uit gevoerd, 42 procent verwacht de wettelij ke termijn van 1 januari 2006 te halen, drie waterschappen, dat is 8 procent, gaan het niet halen. Ook de waterschap pen doen het dus goed. We tekenen daar bij aan, dat in vergelijking met de gemeenten de waterschappen veelal minder omvangrijke en minder gecom pliceerde archieven hebben. Ook de selectielijst voor de waterschappen blijkt goed hanteerbaar te zijn. De politieregio's, opgericht in 1994, bestaan nog te kort, zodat de overbren gingstermijn van twintig jaar en ouder voor hen nog niet is ingegaan. Wel behe ren zij vaak nog de archieven van hun rechtsvoorgangers. Een ander deel wordt beheerd door de gemeenten waar de voormalige korpsen deel van uitmaakten en valt dus in de categorie gemeentelijke- dienstarchieven. Wij hebben de gegevens van de archieven van de voormalige gemeentelijke politiekorpsen slechts incompleet beschikbaar; over de rijkspo litie zijn ons weinig tot geen gegevens bekend. Op basis van de bekende gege vens over de gemeentelijke politie kan worden gesteld, dat 50 procent eind december 2003 af was, nog eens 25 pro cent op 1 januari 2006 bewerkt zal zijn en 25 procent niet klaar zal zijn binnen de wettelijke termijn.2 Wat betreft de gemeenschappelijke rege lingen, daarover zijn evenmin algemene conclusies te trekken omdat wij slechts gegevens van vijf provincies terugkregen. Bovendien speelt de verkorte overbren ging voor de meeste Wgr-regelingen nog niet, omdat ze te jong zijn. Op het totaal van de lagere overhe den - provincies, gemeenten, water schappen en voormalige gemeentelijke politie in Nederland tezamen - is het glo bale beeld als volgt. Een kwart, dat is 26 procent van de lagere overheden zal de verkorte overbrengingstermijn niet vóór de wettelijke deadline 1 januari 2006 halen, dat wil zeggen zal de bewerking per die datum niet gereed hebben. De dienst-archieven, waaronder bijvoor beeld series bouwvergunningen bij dien sten Bouw- en Woningtoezicht, zijn in dit onderzoek buiten beschouwing geble ven. Driekwart van alle lagere overheden zal dus wel per die datum de wet hebben uitgevoerd. Opvallend is het hoge per centage overheden dat nog bezig is met bewerken maar wel aangeeft op tijd klaar te zijn, namelijk 36 procent. Dit zijn over het algemeen de late starters, die wel vol doende voorwaarden hebben vervuld om te slagen, maar die natuurlijk toch het risico lopen op tegenvallers. Daarbij komt dat door de grote hoeveelheid late starters de begeleiding door de gemeente lijke of provinciale inspecteurs van alle bewerkingsprojecten in de knel komt. Ook wordt het voor veel gemeentelijke en regionale archiefdiensten de vraag of zij de toestroom van archieven in de laat ste jaren voor 2006 kunnen verwerken. Het beeld zou over twee jaar dus minder positief kunnen blijken. Overheden die de termijn niet gaan halen, kunnen naar onze ervaring vaak wel een alternatieve planning met een andere einddatum geven. De verschillen tussen de provincies zijn groot. Zeeland wint de hoofdprijs, want daar zijn naar verwachting alle lagere overheden in 2006 klaar met bewerken. In het algemeen valt op dat provincies met weinig inwoners het (veel) beter doen dan dichtbevolkte provincies. In Utrecht, aan de andere kant van het spectrum, is 46 procent van de overhe den nog niet klaar in 2006. Hoe verhoudt dit beeld bij de lagere overheden zich nu tot de situatie bij de landelijke overheid, de ministeries en zelfstandige bestuursorganen? Over deze categorie overheidsorganen rapporteert de Rijksarchiefinspectie in haar jaarlijks verslag over het toezicht. Het gaat daarin om een ander type gegevens, maar enige vergelijking is toch mogelijk. De Rijksarchiefinspectie constateert dat in 2003 vrijwel alle overheidsorganisaties bij de centrale overheid te maken hebben met achterstanden. Ruim 35 procent van de organisaties van de centrale overheid beheert archieven daterend voor 1945, ruim 60 procent beheert archieven uit de periode 1945-1975. Slechts 10 procent van de zorgdragers beschikt over een planning voor de bewerking en over brenging van archieven. De ministeries hebben recent een plan in uitvoering genomen om de bestaande achterstanden vóór 1 januari 2006 weg te werken. Bij de zelfstandige bestuursorga nen bestaan dergelijke plannen niet. Een eerste voorwaarde om te kunnen over- 23 Door Marianne Loef, Fred Schoonheim en Bennie te Vaarwerk* 80% 70% 60% 50% -g 40% 30% -| 20% 10% 0% V N' v Wat is onderzocht? Grafiek Provincies 60% 40% 20% 0% 42% I Gereed 31 -12-2003 Gereed 01 -01 -2006 Gereed na 01 -01 -2006 Provincies Grafiek Gemeenten 40% 20% 0% Gereed 31-12-2003 Gereed 01-01-2006 Wiet gereed vóór 01-01-2006 Gemeenten Grafiek Waterschappen - •- O 41-66666 5:7---~j 8% D Gereed 31 -12-2003 B Gereed 01 -01 -2006 Niet gereed vóór 01 -01 -2006 Waterschappen Politie en gemeenschappelijke regelingen Totaalbeeld lagere overheden Vergelijking met landelijke en rijksoverheid archieverblad augustus 2004 augustus 2004 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2004 | | pagina 11