i 7 -ps pg^r [DE WAARDE(N) van - -%fe- '/f f Door Eric Ketelaar* arcïiie^en In de jaren dertig van de twintigste eeuw hield de paleis/raadhuis-kwestie de gemoederen bezig. Het in 1655 in Amsterdam in gebruik genomen stadhuis aan de Dam werd onder koning Lodewijk Napoleon (1808) een koninklijk paleis. Koning Willem I gaf het gebouw in 1813 aan de stad terug, maar de stedelijke financiën beletten Amsterdam het te behouden en daarom werd het aan de koning 'in provisioneel gebruik' teruggegeven. De paleis/raad huis-kwestie draaide om de vraag of het gebouw stadseigendom was gebleven. Het Rijk beweerde van niet: Amsterdam kon het gebouw terugkrijgen als de stad een nieuw koninklijk paleis zou betalen. De Amsterdamse gemeentearchivaris wist de onom stotelijke bewijzen van de stadseigendom op te diepen, het Rijk moest voor het paleis/raadhuis betalen: de gemeente kreeg in 1935 15 miljoen gul den. Sedertdien heeft de gemeentearchivaris nooit meer over zijn salaris hoeven te praten: de waarde van de archiefdienst stond voldoende vast. In datzelfde gemeentearchief, een paar jaar later, werkten de archivarissen aan de vervalsing van zeventiende- en achttiende-eeuwse trouw en doopboeken. Daarmee hielpen ze joodse Amsterdammers aan een niet-joodse grootouder. Iemand die kon bewijzen dat zijn vier grootou ders allen slechts driekwart joods waren, was Paleis op de Dam. geen jood in de zin van de Neurenberger wetten. Trouw- en doopregisters kregen een waarde als middel om levens te redden. In het hele land liggen nog explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. In 2001 is er op grote schaal onderzoek gedaan in de archieven om de locaties van de explosieven vast te stellen. In vele gevallen was dat archiefonderzoek voldoen de en kon kostbaar technisch onderzoek achter wege blijven. Dat lijkt op het archiefonderzoek ter opsporing van de plaatsen waar sedert de zeventiende eeuw met het toxische loodwit is gewerkt. Men kan loodwit opsporen door grond monsters te analyseren. Een zo'n analyse kostte (tien jaar geleden) 900 gulden, maar als uit het archiefonderzoek vaststond dat loodwit een van de metalen was, slechts 150 gulden. In het Rotterdamse gemeentearchief konden de loca ties van alle 26 vroeger bestaande loodwitfabrie- ken worden opgespoord. Daardoor kon het bodemonderzoek veel gerichter zijn en werden de kosten van de bodemanalyse drastisch beperkt. Bewaarplicht en bewaarwenselijkheid Bij en kort na hun schepping hebben archieven waarde in de eerste plaats voor de archiefvormer zelf. Ze ondersteunen de sturing van het primaire werkproces, de verantwoor ding en de communicatie. Ze documenteren transacties en relaties. Ze ontstaan en worden vastgelegd en bewaard als verantwoording en bewijs. De Algemene wet inzake rijksbelastingen en diverse andere wetten bevatten administratie- en bewaarplichten voor onderscheidenlijk privé-personen, rechtspersonen, ondernemers en beoefenaren van vrije beroepen, subsidieont vangers, geneeskundige hulpverleners. De bewaarplicht (meestal zeven jaar) moet onder scheiden worden van de bewaarwenselijkheid. De meeste rechtsvorderingen verjaren na vijf jaar, maar er zijn ook vorderingen die pas na twintig jaar verjaren of - als het gaat om schade als gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem - dertig jaar. Het kan daarom wense lijk zijn om stukken langer dan de minimum termijn van zeven jaar te bewaren. Na afloop van de wettelijke bewaartermijn mag het archief vernietigd worden, tenzij het archief nog waarde heeft. Zo moet de medicus (genees kundigehulpverlener) het medische dossier ver nietigen op verzoek van de patiënt, maar in elk geval na tien jaar, tenzij de bescheiden van waarde zijn (de wet spreekt van: aanmerkelijk belang) voor een ander dan de patiënt, of wan neer langere bewaring 'redelijkerwijs uit de zorg van een goed hulpverlener voortvloeit', danwel enige wettelijke bepaling zich tegen vernieti ging verzet. Een ander voorbeeld levert de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor de verwerke lijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt. Hierop bevat de Wbp een uitzondering voor wat betreft persoonsgegevens die voor histori sche, statistische of wetenschappelijke doelein den worden bewaard. De informatie die in de dynamische fase voor doel A is aangelegd en verwerkt - en dus waarde A had -, kan voor een ander doel (doel B) bewaard worden en krijgt dus waarde B in de statische fase. Een nieuwe betekenis Dit is een toepassing van de regel dat archiefbescheiden, gecreëerd om in een bepaald werkproces te dienen, later, buiten de context van hun ontstaan, als historische bron een nieu we betekenis, nieuwe waarde krijgen. Die secun daire betekenis heeft principieel niets te maken met de primaire betekenis. De auteur van een artikel of boek schrijft met de bedoeling dat de lezer zijn intentie begrijpt. De auteur van een archiefstuk denkt echter niet aan wat een toe komstige historisch onderzoeker misschien tus sen de regels door zal willen lezen. De bijvoor beeld als boekhouding geschapen archivalia kunnen, eenmaal inactief geworden in de hoe danigheid van procesgebonden informatie, later gebruikt worden voor velerlei historisch onder zoek dat met de oorspronkelijke intentie van de auteur van de boekhouding niets te maken heeft, dat door die auteur ook niet te voorspel len was. Records worden archives. Records zijn een neerslag van transacties in het heden, transac ties die een begin hebben en een eind, een afsluiting die ze tot verleden maakt. Daarmee hebben ook de records primair een afsluiting gevonden, zijn ze onveranderbaar verleden geworden. Hun secundaire gebruik als archives ligt in de onvoorspelbare toekomst. Of, in de woorden van de filosoof Jacques Derrida, het archief wordt nimmer afgesloten: het is een ver wachting van de toekomst. Het is als met ons geheugen: dat is niet op het voorbije, maar op het komende gericht. 'We regi streren onze gewaarwordingen en ervaringen met het oog op ons handelen in de toekomst: wat er in het verleden is gebeurd is alleen van belang voorzover het ons in staat stelt te antici peren op wat ons later overkomt.'1 We weten dat het menselijk geheugen actief is. In vroegere geheugenmetaforen zoals fotografie - we spreken nog wel van het fotografisch geheugen - nam men aan dat de waarnemingen als onveranderlij ke sporen werden opgeslagen. Tegenwoordig wordt vaak de computermetafoor gebruikt. Die laat wel toe om veranderingen aan te nemen: het geheugen als een computer slaat niet een exacte reproductie op, maar filtert de binnenkomende informatie en codeert die tot een representatie van de werkelijkheid.2 Het geheugen is dus geen passieve opslag: er vindt een waardebepaling •J 1*. ex -»/ ^-1 /O w ~z\ "r*v 0/ t-co&aj jctM ■ti/-<rêfec} plaats van hetgeen in het historisch geheugen wordt opgeslagen en wat niet. We kunnen alleen functioneren als we ook vergeten. Organisatiegeheugen Het archief is het geheugen van de organisa tie. Ja dat willen archivarissen graag geloven. Maar ze zien vaak over het hoofd dat het archief slechts een van de bergplaatsen van het organi satiegeheugen is. In hun klassieke studie over het organisatiegeheugen (1991) wezen Wals en Ungson nog vijf andere retention facilities aan, waaronder individuen, cultuur en structuur. Walsh en Ungson concludeerden dat de werke lijke betekenis van het organisatiegeheugen voor het management van de organisatie nog onduidelijk is. Zeker, er zijn gevallen bekend waarin herhaling van fouten uit het verleden kon worden voorkomen dankzij het organisatie geheugen. Er zijn andere cases waar argumenten opgediept werden uit het verleden om een beslissing in het heden te legitimeren. Maar, bij gebrek aan voldoende case studies van 'decoded organizational memory1, kunnen we niet vast stellen welke waarde het organisatiegeheugen - en a fortiori het archief - heeft. Managers verto nen een informatiegedrag dat informatieweten schappers irrationeel noemen. Het (kunnen) beschikken over relevante informatie heeft geen waarde, men moet er iets mee doen. De bestuurskundige Paul 't Hart kwam tot de som bere vaststelling dat 'geheugen geen vanzelfspre kend en onproblematisch bestuurlijk attribuut is'. Er is in beginsel voldoende georganiseerde geheugencapaciteit voorhanden, maar de benut ting ervan is belabberd, 't Hart bepleit herstel van wat hij noemt de verbroken verbindingen tussen verleden, heden en toekomst. Een van de middelen is volgens hem herwaardering en modernisering van de archieffunctie, die van vitaal belang is in tijden van tempoversnelling en elektronisering van bestuurlijke communica tie.3 Een vervalst doopregister uit het Gemeentearchief Amsterdam. archievenblad maart 2004 maart 2004 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2004 | | pagina 8