c e n s i e s j gnalementen ::riFFI P r fö-'ï TVV-YiW?' - literatuur Marijke Carasso-Kok en Corry van Lakerveld (red.), Een curieus werck, oorlog en vrede verbeeld in een zeventiende-eeuwse maquette. Een Curieus Werck rt rf f-n E.1Vi m FjS l" Reactie recensie Vincent Hovinga Hans van Koningsbrugge (eds.), Orange and Romanov, Letters from mem bers of the Dutch Royal Family to their Russian relatives in the State Archive of The Russian Federation. -> - 30 literatuur Adri P. van Vliet en Willem J.J. Geneste, Operatie Noach. De hulpverlening door de Koninklijke Marine en de Watersnoodramp van 1953. Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2003 ISBN 90-6550-748-5, 131 blz., 21,00 In 1987 bezocht een Duitse schilderij enrestaurator het Amsterdams Historisch museum. De restaurator vertelde conserva tor Dedalo Carasso dat op de zolder van het Wittumspaleis te Weimar een hele bijzon dere, houten maquette van het Amsterdamse stadhuis was te zien. Die mededeling vormde het startpunt van een onderzoek naar dit 'uytstekend curieus werck', zoals een brochure uit 1696 het model omschreef. De maquette blijkt niet het Amsterdamse stadhuis van Jacob van Campen te verbeelden, maar is er, vooral qua exterieur, duidelijk door geïnspireerd. De maquette blijkt überhaupt geen afspie geling van een bestaand gebouw te zijn, maar werd ontworpen ter wille van het interieur. Waarschijnlijk diende het als attractie of openbare vermakelijkheid. Die conclusie is gestoeld op meerdere feiten. Zo zijn de interieurs door openklapbare gevels zeer goed te bestuderen, is de maquette makkelijk in en uit elkaar te halen en is het interieur veel gedetailleerder dan het exteri eur. De maquette (2,5 meter breed, 1,28 meter diep en 1,32 meter hoog) bevat vierentwin tig volledig gedecoreerde kamers. De vloe ren zijn met sierpapier beplakt, de plafonds zijn uitbundig beschilderd, de schouwtjes zijn rijk gedecoreerd en per kamer zijn alle wanden beschilderd, zelfs de raamkant. Al is er in de loop der eeuwen veel veranderd aan het interieur, er is toch een rode lijn in de schilderingen te ontdekken. Die rode lijn is de oorlog waarin de Republiek in het rampjaar 1672 verzeild raakte en waar in 1678 met de Vrede van Nijmegen een eind aan kwam. Ook de decoraties die niet direct naar deze naamloze oorlog verwijzen, maar naar de mythologie en de Bijbel, hebben oorlog en vrede als onderwerp. De meeste voorstellingen zijn met olieverf op dik papier geschilderd en vervolgens in de maquette geplakt. Toch moeten er kunste naars bij het ontstaan van de maquette betrokken zijn geweest; dit omdat de schil deringen soms overliepen op het hout. De opdrachtgever en exacte bouwdatum konden de onderzoekers niet achterhalen, evenmin als het merendeel van de namen van de bouwers en kunstenaars. De enige naam die wordt genoemd is die van E. Collier, die de schilderingen in de centrale zaal zou hebben gemaakt. De maquette is redelijk goed te dateren aangezien ze na de Vrede van Nijmegen moet zijn gemaakt en vóór het uitkomen van de folder uit 1696 die de maquette aanprijst als attractie. Is de maquette op zich al bijzonder, haar omzwervingen zijn dat eveneens. De Nederlandse folder uit 1696 bewijst dat de maquette op dat moment in Nederland ergens voor het publiek te zien was. In 1712 blijkt de maquette te zijn geveild bij de des tijds grootste kunsthandelaar van Amster dam, Jan Pietersz. Somer. Eind achttiende eeuw duikt de maquette op in Duitsland bij de familie Mylius, een wijdvertakte koop mansfamilie, met ook een Nederlandse tak. In 1788 werd de maquette eigendom van hertog Carl August van Saksen-Weimar, die de maquette in één van zijn paleizen te Weimar tentoonstelde. Goethe, de kunst adviseur van de hertog, stelde voor om het model aan de troonopvolger aan te bieden, zodat het op slot Belvédère in Jena tentoon gesteld zou worden in de nieuwe 'Kunst- und Raritatenkammer'. In 1820 was de maquette daar inderdaad te zien, na eerst gerestaureerd te zijn door Johann Ludwig Müller. De restauraties, die in opdracht van Goethe plaatsvonden, waren erop gericht de maquette nog meer op het Amsterdamse Stadhuis te laten lijken. Op de een of ande- v y v iff"-- t ,-V yf f* ■- "1 iA M re manier is de maquette weer in Weimar terechtgekomen, waar het Goethe- Nationalmuseum er in 1974 eigenaar van werd. De maquette werd nogmaals geres taureerd door Willy Harz. De rijk geïllustreerde studie biedt voor iede re lezer wat wils, omdat zeven auteurs de maquette vanuit hun verschillende specia lismen bekijken en hun bevindingen ver volgens in een breder perspectief plaatsen. Van de periode waarin het model werd gecreëerd, komen we via de auteurs via diverse invalshoeken veel aan de weet. Zo komt bijvoorbeeld de geschiedenis van rondreizende attracties aan bod, leren we iets over de 'Nederlandse Oorlog Zonder Naam' en over de historie van het Amsterdamse stadhuis. Daarnaast passeren de zeventiende- en achttiende-eeuwse inte rieurkunst en architectuurgeschiedenis de revue, wandelt Goethe voorbij en steekt men wat op van restauratietechnieken. Het onderzoek heeft waarschijnlijk meer vragen opgeleverd dan beantwoord, maar als lezer krijg je zin om mee te zoeken naar de ant woorden. De maquette is momenteel te bewonderen in het Amsterdams Historisch Museum. Anouk Estourgie, historicus en conservator bij het Nederlands Architectuurinstituut In het oktobernummer van het Archievenblad verscheen een buitenge woon kritische recensie van onze archiefin ventaris Orange and Romanov door de heer Suasso. Tegenover een kritische beschou wing van ons werk staan wij in beginsel positief. Het confronteert ons met de zwak ke punten van ons werk. Dit is soms pijn lijk, maar leerzaam en helpt ons de kwali- archievenblad december 2003 teit van volgende publicaties van het Nederlands-Russisch Archief Centrum (NRAC) te verbeteren. Wat betreft de fout van het verkeerde patroniem bij de naam van grootvorst Constantijn Paviovitsj spre ken wij dan ook een welgemeend mea culpa uit. De door de heer Suasso te beperkt geachte annotatie was een bewuste keuze van ons. Het doel van de besproken publicatie is enkel en alleen om door publicatie van een inventaris met korte beschrijvingen van de bronnen, deze toegankelijk te maken voor de onderzoeker. Het is geen bronnenpubli catie en ook geen monografie. Daarom heb ben wij ons beperkt tot het geven van korte beschrijvingen zonder een oordeel te vellen over de inhoud van de brieven. Wij hopen met deze inventaris een handvat te hebben gecreëerd voor onderzoekers die mogelijk deze bronnen zouden willen bekijken in het archief in Moskou. Deze onderzoeker zal dan daarna met 'gezaghebbende artike len en monografieën', zoals de dissertatie van de heer Suasso, in de weer moeten. Overigens is het curieus dat de recensent bij de bespreking van de van het predicaat 'keurig' voorziene inventaris van Sokolov en Sinitsina niet heeft opgemerkt dat dit werk iedere literatuurverwijzing en een register ontbeert. Bovendien beperkt het zeer schaarse notenapparaat zich tot 'noten van de vertaler'. Vanwege het bovengenoemde doel betreu ren wij het des te meer dat de recensent beweert dat wij onjuistheden debiteren in onze beschrijvingen. De opmerking van de heer Suasso dat wat er volgens onze beschrijvingen in de brieven zou staan niet aanwezig is, is pertinent onjuist. Onder getekenden hebben in totaal meer dan drie maanden in het Staatsarchief van de Russische Federatie (GARF) doorgebracht zodat wij beschikken over afschriften en/of transcripties van de brieven van Willem II aan Nicolaas I. Juist daarom is iedere belangstellende van harte welkom bij het NRAC om zich van de inhoud van onderha vige correspondentie te vergewissen. Helaas heeft de recensent verzuimd te vermelden waarop hij zijn beschuldiging baseert, maar de door ons genoemde themata staan zeker in deze brieven, zoals blijkt uit de transcrip ten die het NRAC bezit. Wel moeten wij bekennen dat de door de recensent genoemde kwestie rond Van Heeckeren/ Poesjkin ons ontgaan is. Deze omissie is zeker ernstig, maar toch stellig van minder gewicht dan deze materie in de recensie toe bedeeld krijgt. Ronduit verwerpelijk is de suggestie van Suasso dat wij een Russisch manuscript gekocht zouden hebben en daar enkel onze namen op de kaft aan zouden hebben toe gevoegd. De opzet van het Neerlandica-pro- ject - inventarisatie van Nederlands cultu reel erfgoed in Russische archieven en bibli otheken - dat het NRAC uitvoert, is dat Russische archiefinstellingen onder de para plu van RosArchiv (de Russische federale archiefdienst) ons korte beschrijvingen levert van bronnen met betrekking tot de Nederlands-Russische betrekkingen. Deze beschrijvingen worden - in het Russisch - naar Groningen gezonden en daar door ons vertaald in het Engels, geredigeerd, geanaly seerd en tenslotte omgebouwd tot een inventaris. Wij zijn contractueel verplicht deze beschrijvingen zo nauwkeurig moge lijk in Engels te vertalen, hetgeen impliceert dat wij zo dicht mogelijk bij het Russisch orgineel dienen te blijven. Dit levert niet altijd even fraai proza op, maar over taal kan men twisten. Zo is het door de heer Suasso aangehaalde voorbeeld van 'infor meren naar de toestand van iemands gezondheid' ons inziens correct taalgebruik. Kortom, wij hopen met deze reactie onze positie nader te hebben toegelicht. Vincent Hovinga Hans van Koningsbrugge De hulpirrlrninf) door Jt Koninklijke Afariue en de Wateisniwhamp vim I9i) Signalement door Harry Strijkers Instituut voor Maritieme Historie, Den Haag, 2003 ISBN 90-7195-736-5, 120 blz., 10,00 Vijftig jaar geleden werden op zondag 1 februari 1953 vooral Zeeland en Zuid- Holland getroffen door een watersnood ramp van ongekende omvang. Een van de hulpverleningsorganisaties die in 1953 behalve in Zuid-Holland en Zeeland, ook in Noord-Brabant en Noord-Holland op grote schaal actief is geweest, was de Koninklijke Marine. Toen de ernst van de ramp in Nederland doordrong werd namelijk direct december 2003 archievenblad de 'Regeling hulpverlening door de Koninklijke Marine bij Watersnood' van kracht en kon actief worden begonnen met het reddingswerk. In het rampgebied is veel werk verzet door deze Koninklijke Marine. Voor zover mogelijk heeft zij getracht het leed van de slachtoffers te verzachten. Naast de vele slachtoffers kende de Watersnoodramp van 1953 ook duizenden veelal anonieme redders en hulpverleners, die dagen zwoegden om mensen en vee in veiligheid te brengen en probeerden het verdere opdringen van het water te voorko men. Als blijk van waardering voor de inzet van alle marinemensen van toen zijn in Operatie Noach hun prestaties in woord en vooral beeld vastgelegd. Daarnaast wordt in dit boek ook stilgestaan bij de verrichtingen van de andere krijgsmachtonderdelen. De auteurs hebben kunnen putten uit diverse (archief)bronnen, literatuur en beeldmateriaal. Het boek is rijk geïllus treerd met foto's die een triest en ontluiste rend beeld geven van de aangerichte scha de. Bij deze ramp waren 1836 slachtoffers te betreuren en moesten 72.000 mensen worden geëvacueerd. Het zou nog vele jaren duren voordat Zeeland in 1986, dankzij de voltooiing van de Stormvloed kering, weer 'waterbestendig' werd. (HS)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2003 | | pagina 15