e c e n s i e s
gnalemente
Archief
Kaj van Vliet, In kringen van kanunniken. Munsters
en kapittels in het bisdom Utrecht 695-1227.
Archiefterminologie voor Nederland en Vlaanderen
terminologie
literatuur
Deventer, Tiel, Waddenoijen, Dok-
kum, Utrecht, Oldenzaal, Eist. Dit zijn een
paar namen van plaatsen waar in de
Middeleeuwen een of meerdere gemeen
schappen van kanunniken woonden. De
oorsprong van dergelijke gemeenschap
pen ligt in de late oudheid. Naar voor
beeld van de apostelen ontstonden al
vroeg in de ontwikkeling van de christelij
ke kerk leefgemeenschappen van clerici,
coenobia. Binnen deze leefgemeenschap
pen ontstonden twee hoofdstromingen,
zij die ascese en comtemplatie zochten
(monniken) en zij die actieve betrokken
heid bij de wereld nastreefden (kanunni
ken). De laatsten hadden aanvankelijk, in
tegenstelling tot de eersten, geen regelver-
plichting. Zij waren slechts gehouden aan
de algemeen geldende kerkelijke canones,
waarbij het gezamenlijk vieren van de
getijden, de kanonieke uren, als bindend
principe fungeerde. De gemeenschappelij
ke verplichtingen van de kanunniken
werden voor het eerst vastgelegd tijdens
het Akense concilie in 816.
Dergelijke gemeenschappen van kanun
niken zijn het onderwerp van de disserta
tie (2002) van Kaj van Vliet. De auteur
stelt dat het onderzoek naar het kapittel
wezen in Nederland de laatste twintig
jaar een hoge vlucht heeft genomen,
door verschillende studies over afzonder
lijke instellingen. Een bredere studie naar
de ontwikkeling van het kapittelwezen in
de noordelijke Nederlanden ontbrak ech
ter. Van Vliet wil door middel van zijn
dissertatie in deze lacune voorzien. In
zijn In kringen van kanunniken behandelt
hij het ontstaan en de ontwikkeling van
de kapittels en munsters in het middel
eeuwse bisdom Utrecht (globaal het hui
dige Nederland boven de grote rivieren).
Hij beperkt het onderzoek tot de 'oudere'
kapittels, de kapittels die zijn ontstaan
tussen 695, het jaar waarin Willibrord
gewijd werd tot aartsbis
schop van de Friezen, en
1227, het einde van het
episcopaat van bisschop
Otto van Lippe. Van Vliet
heeft voor deze begrenzig
gekozen omdat in de
jaren 1220 de traditione
le inrichting van het gemeenschappelijk
leven, zoals vastgelegd in de Akense
regel, op wezenlijke punten wordt her
zien. De bestudeerde kapittels zijn te ver
delen in drie typen. Allereerst de bis
schoppelijke kapittels, gesticht door de
bisschop of verbonden aan een kerk die
aan de bisschop werd geschonken.
Verder de niet-bisschoppelijke kapittels,
verbonden aan een koninklijke of adellij
ke eigen kerk. En ten slotte de filiaalka
pittels, die ondergeschikt zijn aan een
klooster of ander kapittel. Van Vliet
maakt zorgvuldig gebruik van de termen
'kapittel' en 'munster' voor de benaming
van gemeenschappen van geestelijken.
In de bronnen komt de term 'capitulum'
voor gemeenschap van kanunniken pas
vanaf de twaalfde eeuw voor, daarvoor
wordt gesproken van monasterium of in
de landstaal 'monster' of 'munster'. Deze
term kan zowel staan voor gemeenschap
pen van monniken of kanunniken, man
nen of vrouwen.
Na een algemeen inleidend hoofdstuk
over oorsprong en ontstaan van het
kapittelwezen behandelt Van Vliet chro
nologisch het ontstaan en de ontwikke
ling van de Utrechtse kapittels en mun
sters. In vijf hoofdstukken, alle voorzien
van een voor die periode kenmerkende
titel, wordt de ontwikkeling van de kapit
tels geschetst in relatie tot de ontwikke
ling van het bisdom. Zo behandelt het
hoofdstuk De erfenis van Willibrord en
Bonifatius de ruime eerste eeuw van het
bisdom, 695-834. Het is de periode waar
in het bisdom Utrecht formeel wordt
erkend en deel uit gaat maken van de
frankische kerk. Naast een kanunniken
gemeenschap bij de Utrechtse
St.-Maartenskerk en St.-
Salvatorkerk zijn er in deze
vroege periode van het bisdom
ook kanunniken verbonden
aan de kerk in Eist, in Dokkum
(gesticht na de moord op
Bonifatius), in Deventer en in
Emmerik. Het hoofdstuk Tussen
heidenen en heiligen, 834-995,
beschrijft de gevolgen van de
invallen van de noormannen
(vanaf 834) voor de ontwikke
ling van het bisdom en de
kanunnikengemeenschappen. Zoals de
tijdelijke verplaatsing van de bisschops
zetel naar Deventer en het vertrek van
Utrechtse kanunniken naar Odiliënberg
en Deventer. Onder bisschop Balderik
wordt in de tiende eeuw de bisschopsze
tel weer gevestigd in Utrecht en start een
periode van restauratie van het bisdom.
De modernisering van het kapittelwezen
onder de bisschoppen Ansfried, Adelbold
en Bernold is het onderwerp van het
hoofdstuk De meerwaarde van het claustra-
Ie leven, 995-1040. Aansluitend gaat het
hoofdstuk De civitas voltooid, 1040-1100,
vooral in op de uitbreiding van het kapit
telwezen in de stad Utrecht door de
stichting van drie nieuwe Utrechtse
kapittels (St.-Pieter, St.-Jan en St.-Marie)
en de Paulusabdij. Ten slotte behandelt
het vijfde chronologische hoofdstuk, De
veerkracht van het seculiere kapittel,
1100-1227, de periode waarin in Utrecht
kritiek op de Akense Regel en de wens
om te leven volgens de Regel van
Augustinus voelbaar wordt.
leder hoofdstuk begint met een algeme
ne algemene inleiding over de ontwikke
ling van het bisdom Utrecht, vaak
geplaatst in een bredere politieke context
(zoals de relatie tussen de Utrechtse bis
schoppen en de Duitse keizers).
Vervolgens worden de verschillende
munsters en kapittels besproken, waarbij
de auteur probeert om niet alleen de
stichting, maar ook de ontwikkeling van
de instellingen te bespreken. Ten slotte
wordt ieder hoofdstuk afgesloten met
een samenvatting waarin de ontwikke
ling van de afzonderlijke kapittels
geplaatst wordt in de context van het bis-
42
literatuur
dom. Een slotbeschouwing rondt de dis
sertatie af.
Zoals hierboven aangegeven wil Van Vliet
in een door hem gesignaleerde lacune, het
ontbreken van een overzicht van de ont
wikkeling van de kanunnikengemeen
schappen in Noord-Nederland, voorzien.
De vraag is of hij is geslaagd in deze syn
these. Het antwoord is, zoals te verwach
ten, 'ja, maar'. Het onderzoek geeft een
grondig en uitgebreid overzicht van de
verschillende kanunnikengemeenschap
pen en plaatst de ontwikkeling van deze
gemeenschappen in de bredere context
van de ontwikkeling van het bisdom. Aan
het onderzoek ligt een zeer uitgebreid
bronnenonderzoek ten grondslag, waarin
de auteur zich niet alleen gericht heeft op
schriftelijke (verhalende en niet-verhalen-
de) bronnen, maar ook op resultaten uit
archeologisch en bouwhistorisch onder
zoek. De grote hoeveelheid gegevens,
afkomstig uit verschillende bronnen en
gepresenteerd in een vergelijkend onder
zoek, maakt de synthese zeker geslaagd. In
deze grote hoeveelheid gegevens en de
aandacht voor details ligt ook de 'maar'.
Af en toe bekruipt me de vraag of alle
gegevens, zoals de discussie over de locatie
van de kerken van Willibrord (p. 86-89) of
over het kerkenkruis (p. 294-296), nu echt
nodig zijn voor het geven van het over
zicht. Het lijkt alsof de auteur soms zijn
kennis te graag wil verspreiden en vergeet
dat de meester zich (ook) toont in de
beperking. De aandacht voor details
maakt de dissertatie ook een werk voor de
'specialist', voor iemand voor wie woor
den als 'koorbisschop' of 'investituur'
geen geheimen hebben. Voor een lezer
zonder dergelijke achtergrondkennis lijkt
het boek me niet eenvoudig. Toch mogen
deze beide 'maren' niet de boventoon
voeren, ze vloeien voort uit de gekozen
publicatievorm en de grondigheid van
onderzoek. Het boek is een naslagwerk en
de doelstelling 'het geven van een over
zicht' is zeker geslaagd.
Van Vliet stelt in zijn inleiding 'Wie van
daag de dag in kringen van kanunniken
wil verkeren, moet ver terug in de tijd'.
Dat wil ik bestrijden: wie zich vandaag
tussen kanunniken wil begeven leest bij
voorkeur deze dissertatie van Van Vliet
en bezoekt vervolgens Utrecht, Deventer,
Sint-Odiliënberg of een van de andere
plaatsen waar kanunniken woonden.
Wedden dat de lezer zich in kringen van
kanunniken waant!
Twintig jaar na de verschijning van
het Lexicon van Nederlandse archieftermen
in 1983 is een nieuwe editie van de
Nederlandse archiefterminologie ver
schenen. De Archiefterminologie voor
Nederland en Vlaanderen (ATNV) is te
beschouwen als de derde, sinds de
Nederlandse Archiefterminologie uit
1962, als we de beperkte begrippenlijst
uit de Handleiding van 1898 niet meere
kenen.
De ATNV begint met een korte geschie
denis van de ontwikkeling van de
Nederlandse archiefterminologie vanaf
1892. Vermeld wordt dat onze Vlaamse
collega's in 1993 bij de voorbereiding
van deze nieuwe editie zijn betrokken.
Daardoor is deze terminologie een hulp
middel voor het gehele Nederlandse taal
gebied geworden. Specifieke Nederlandse
en Belgische betekenissen van begrippen
worden - zij het spaarzaam - aangeduid.
Spaarzaam, en helaas lang niet altijd. Zo
1 ste
komen
wordt bijvoorbeeld niet
vermeld dat het begrip
'omzendbrief' een
typisch Vlaams woord is
voor het Nederlandse
woord 'circulaire'. De uit
breiding tot het gehele
Nederlandse taalgebied,
waarbij ik er gemakshal
ve vanuit ga dat de Antilliaanse en
Surinaamse archivarissen geen behoefte
hebben aan andere dan de hier vermelde
termen, is één van de verbeteringen die
in deze editie zijn aangebracht. Een
andere belangrijke eigenschap is de syste
matische indeling. De meeste terminolo-
gielijsten zijn alfabetisch ingedeeld. Nu
waren de voorgangers van deze editie
echter ook al systematisch ingedeeld,
maar het sterke punt van deze editie is
het niet gebruiken van ongedefinieerde
begrippen in definities. De zeer strakke
toepassing van deze methodiek heeft
ertoe geleid dat cirkeldefinities zijn ver
meden. Tautologische constructies als
'archief is het geheel van archiefbeschei
den' en 'archiefbescheiden zijn de klein-
elementen in een archief'
dan ook niet voor. Ten
opzichte van het Lexicon uit
1983 zijn een vijftal vernieuwin
gen in opzet en uitgangspunten
toegepast. Zo zijn de belangrijk
ste termen op het gebied van het
archiefbeheer toegevoegd, de
definities opgenomen van een
zevental nieuwe basisbegrippen,
noodzakelijk wegens het ver
schijnsel van de digitale archief
vorming, enkele definities aan
gepast aan de ISAD(G), en is bij
de indeling van een aantal definities uit
gegaan van de functie van de stukken in
de fase van de archiefvorming in plaats
van naar de functie voor de archiefonder
zoeker.
De samensteller en de redactiecommissie
hebben als doel gehad om een praktische
en hanteerbare terminologie te maken
voor diegenen die zich met archivistische
activiteiten bezighouden als inspectie,
toegankelijk maken, administratief
beheer en beschikbaar stellen. De modale
archiefgebruiker behoort dus niet tot de
doelgroep. Niettemin verwacht ik dat de
serieuze onderzoeker wel degelijk hulp
en steun zal vinden bij deze nieuwe ter
minologie. Veelal hebben archivarissen
43
W Éi
Walburg Pers, Zutphen, 2002
ISBN 90-5730-229-2, 503 blz., 44,95
IN KRINGEN VAN KANUNNIKEN
archievenblad
september 2003
Ellen Hokke
Stichting Archief Publicaties, Den Haag, 2003
ISBN 90-71251-19-5, 20,45
voor Nederland en Vlaanderen
september 2003
archievenblad