y
de praktijk
23
Dh kjsis
Door Gerrit Verhoeven*
Allerwege gaan archiefdiensten op in zogenaamde
Regionale Historische Centra, kortweg RHC's. Door
deze schaalvergroting verliezen ze hun eigen gezicht.
Mij is gevraagd om mijn licht te laten schijnen over de
vraag of dat jammer is. Om alle spanning maar
meteen weg te nemen: nee, dat is niet jammer, vol
gens mij zijn er alleen maar winnaars. Ik wil proberen
uit te leggen waarom ik denk dat er geen verliezers
zouden mógen zijn.
Laten we om te beginnen eens teruggaan naar
de uitgangssituatie, voordat er sprake was van de
vorming van RHC's. We hadden toen in alle pro
vinciehoofdsteden, behalve die van Flevoland,
twee archiefdiensten. Een gemeentelijke, die het
lokale papieren erfgoed beheerde, en daarnaast een
vestiging van de Rijksarchiefdienst, die de archie
ven van de rijks- en provincieorganen in die pro
vincie opnam. Beide hadden hun eigen territori
um, waarvan de grenzen werden bepaald door de
overheidslaag waartoe zij behoorden. Dat gaf hel
derheid voor zover het ging om overheidsarchie
ven. Archieven van gemeentelijke organen gingen
naar het gemeentearchief, archieven van rijks- en
provinciale organen naar het Rijksarchief. Lastiger
was het bij particuliere archieven, van bijvoorbeeld
kerken, bedrijven of voorname families. Waar die
terecht kwamen, werd nogal eens bepaald door de
slagvaardigheid van de ene of de andere archief
dienst. Maar ook wel door de voorkeur van de
schenker of bruikleengever, die soms absoluut niet
of juist tegen elke prijs zaken wilde doen met de
ene of de andere instelling. En zo kon je als argelo
ze onderzoeker van het kastje naar de muur wor
den gestuurd. Dat was nog niet zo'n ramp als dat
kastje dicht bij de muur stond, maar dat was
slechts zelden het geval. Ironisch genoeg kwam
juist op plaatsen waar dit wél zo was, het bizarre
van de bestaande organisatiestructuur tot uitdruk
king. Het meest sprekende voorbeeld was natuur
lijk Utrecht, waar je als bezoeker overdekt van het
rijksarchief naar het gemeentearchief kon lopen.
Daar hadden bestuurderen en managers op enig
moment doorgekregen dat ze zuinig om moesten
gaan met de in ons werkveld altijd schaarse midde
len. En zo kwamen ze al decennia geleden op het
idee om de nieuwbouw van zowel het Rijksarchief
als het Gemeentearchief te realiseren onder het
zelfde dak, aan de Alexander Numankade. Dat lijkt
prachtig, maar nergens heb ik de onzin van de
splitsing van archiefdiensten naar overheidslagen
helderder geïllustreerd gezien dan daar. Want ach
ter de gemeenschappelijke voordeur hield de geza-
melijkheid namelijk pardoes op. Links was de
receptie van het Rijksarchief, rechts die van het
Gemeentearchief. Ze hadden elk hun eigen garde
robe, hun eigen studiezaal en hun eigen koffie-
hoekje. Ook in de back-office gingen ze volledig
hun eigen gang: ze hadden aparte depots en aparte
kantoorruimten. De voordeur en het dak waren
dus echt het enige dat deze instellingen deelden.
Dus voor het publiek waren het gewoon twee
afzonderlijke instanties.
Lokale markt
Ik denk daarom dat er geen bezoeker is die de
integratie van archiefdiensten binnen een en
dezelfde stad betreurt. En ook fusies tussen voor
heen zelfstandige gemeente- of streekarchieven
zuilen doorgaans op begrip of zelfs sympathie van
het publiek kunnen rekenen: het archievenland-
schap wordt er een stuk overzichtelijker van. En
hoe meer bronnen je in één studiezaal kunt raad
plegen, hoe liever het de meeste bezoekers is. Wel
zul je een aantal zaken goed moeten regelen. Zo
moet er een goede balans worden gevonden tussen
regionale en gemeentelijke profilering van de nieu
we instelling. Een gemeentearchief heeft immers
vaak een heel herkenbare doelgroep. Het werkt
voor de lokale markt en heeft als het goed is nauwe
banden met de plaatselijke historische verenigin
gen en het onderwijs. Voor publiek dat geïnteres
seerd is in de geschiedenis van de eigen woon
plaats, is het prettig als er ter plaatse een archief
dienst is gevestigd met veel expertise en een duide
lijk gezicht. Een regionale instelling daarentegen
werkt voor een groot gebied en heeft alleen al daar
door een meer verspreide en dus ook wat diffusere
klantenkring. Het is dus zaak om te zorgen dat
lokale belangen niet ondersneeuwen bij schaalver
groting. En dat moet mogelijk zijn: ook in een
grote organisatie met een brede taak en een zeer
divers cliëntenbestand, kun je verschillende
publieksgroepen op maat bedienen. Met goed
accountmanagement kun je zorgen dat er aan
spreekpunten zijn voor de verschillende doelgroe
pen, zowel de bestaande als de potentiële.
Ook wat subsidiënten betreft zullen er meerdere
heren moeten worden gediend. Zo zijn gemeente
besturen nogal eens beducht dat schaalvergroting
ten koste gaat van de aandacht voor de lokale
identiteit. Daar zullen wij alert op moeten zijn,
want het leveren van een bijdrage aan die lokale
identiteit is een belangrijke legitimatie van ons
bestaan, naast natuurlijk het verzorgen van de
archiefwettelijke taken van de overheid. Gemeen
telijke bestuurders en beleidsmakers zijn bijvoor
beeld erg gecharmeerd van het idee dat de bron
nen voor de plaatselijke geschiedenis kunnen wor
den gebruikt om integratie te bevorderen, door
inwoners te voorzien van gemeenschappelijke
'roots'. Het archief kan mensen leren ontdekken
22
archievenblad
juni 2003
dat immigratie geen hedendaags verschijnsel is,
dat er altijd nieuwkomers zijn geweest en dat zelfs
echte 'inboorlingen' misschien zelf wel afstammen
van uitgeweken Vlamingen of Hugenoten. Of dat
hun splinternieuwe vinex-woningen staan in een
polder met een eeuwenlange historie als agrarisch
cultuurlandschap; de bewoners zijn dan wel stuk
voor stuk nieuw, maar dankzij de historie van hun
woongebied hebben ze vanaf het begin al iets
gemeenschappelijk. Dergelijke belangen moet je
ook dienen als je geen lokale maar een regionale
instelling bent. Dat kan, sterker nog: er liggen juist
extra kansen als je een groter verzorgingsgebied
hebt dan één gemeente. Waarom zou je alleen de
lokale identiteit willen profileren? Dankzij schaal
vergroting kun je putten uit een groter reservoir
aan bronnen, dus kun je een bredere, of een diepe
re, of een meer genuanceerde blik op het verleden
bieden. En zo kun je prachtig tonen dat de wereld
ook vroeger al groter was dan de eigen woonplaats.
Een eigen identiteit is een groot goed, maar het
kunnen relativeren van die identiteit is minstens
zo belangrijk.
Positieverlies
Voor ondersneeuwen van lokale belangen
hoeft dus niemand bang te zijn, als we de zaken
tenminste goed aanpakken. Bestuurders en archi
varissen opperen ook nog weieens bezwaren van
organisatorische aard tegen schaalvergroting. Een
gemeentearchief is doorgaans ingekapseld in de
gemeentelijke organisatie. Er bestaan nauwe ban
den met de bestuurlijke en de ambtelijke top.
Meestal is er één-op-één-overleg tussen de gemeen
tearchivaris en de portefeuillehouder. En als de
archivaris al niet zelf in het college van diensthoof
den zit, of in het gemeentelijk managementteam,
of hoe het maar mag heten, heeft hij toch op zijn
minst intensief contact met een van de dienst
hoofden. Veel gemeentearchivarissen beschouwen
die nauwe contacten als een groot goed en zouden
ze niet graag kwijt willen. Zij beroepen zich erop
dat zij hierdoor goed geïnformeerd zijn en in voor
komende gevallen snel de verantwoordelijke per
sonen en organisatie-onderdelen kunnen inscha
kelen. Ik kan uit eigen ervaring beamen dat het
vaak zo werkt. Maar evenzo weet ik dat ook het
omgekeerde voorkomt: juist als je dicht tegen de
gemeentelijke boezem aangedrukt zit, kunnen die
banden werken als een corset. Je deint mee op de
golven van de financiële situatie en deelt al gauw
mee in elke bezuiniging die langskomt. Je hebt ook
direct te maken met de bestuurlijke conjunctuur,
die vaak wordt beheerst door de waan van de dag.
Bovendien word je geacht a la minute hand- en
spandiensten te verlenen aan je portefeuillehouder
of ambtelijke collega's, die er zelden bij stilstaan
dat ook jouw tijd geld kost. Als je niet uitkijkt,
word je door dit alles geleefd, en ontbreekt het aan
de tijd en de gelegenheid om je eigen beleid te
maken. Schaalvergroting door regionale samen
werking of in een RLIC waarin meerdere overhe
den een stem in het kapittel hebben, leidt door
gaans tot een wat zelfstandiger positie. Dat kan
meer continuïteit brengen en dus rust geven voor
bezinning op het beleid voor de langere termijn.
Misschien zit er wel iets anders achter als bestuur
ders of archivarissen dergelijke bezwaren van orga
nisatorische aard te berde
brengen. Zouden ze ei
genlijk niet gewoon bang
zijn om zeggenschap, pre
stige en aanzien te verlie
zen? Een archiefdienst is
voor een politicus nogal
eens een speeltje, een
politiek ongevaarlijk ter
rein waarop hij of zij
leuke dingen kan doen
voor de burger, die het
bovendien aardig doen in
de pers. En het hoofd van
zo'n dienst is natuurlijk
ook maar gewoon een
mens, die net als collega's
in het bedrijfsleven bij fusies zijn eigen positie
opnieuw zal moeten verdienen, of zelfs bevechten.
Maar dergelijke klein-menselijke bezwaren tegen
schaalvergroting moeten we maar laten voor wat
ze zijn: ze mogen het belang van de zaak niet in de
weg staan.
Erfgoedbreed
Het zal duidelijk zijn: ik vind dat er geen
bezwaar zou mogen zijn tegen schaalvergroting in
archievenland. En gelukkig zien we integratie over
al om ons heen plaatsvinden, met name bij rijksar
chieven en gemeentearchieven die in dezelfde
plaats gevestigd zijn, en ook wel bij voorheen zelf
standige gemeente- en streekarchieven. Maar als
het daarbij blijft vind ik de prestigieuze term Regi
onaal Historisch Centrum eerlijk gezegd een wat
ruim bemeten vlag voor een weinig ambitieuze
lading. In een RHC verwacht ik een veel breder
aanbod van historische informatie. Het zal toch
niet voor niets zijn dat beleidsnota's van rijk, pro
vincies en gemeenten niet meer gaan over alleen
archieven, alleen musea, alleen archeologie, of
alleen monumenten? We spreken doorgaans over
erfgoed, in de ruimste zin van het woord. Ik ben
bestuurslid van het Erfgoedhuis Zuid-Holland, en
zie daar met eigen ogen hoe vruchtbaar het is om
juni 2003
archievenblad