c e n s i e s ignalementen Wegwijzer m n0B!£mn Rob Wolf, Rozen van Elisabeth. Honderdvijfenzeventig jaar St. Elisabeth Ziekenhuis Tilburg. literatuur Het begin van wat nu een van de grootste en best geoutilleerde ziekenhuizen in Noord-Brabant is, was vooral zuinig, om niet te zeggen pover. In 1827 richtten vier Tilburgse patroons een huis in als onderkomen voor arme zieken. Het zag er van buiten als een boerenhoeve en kon tien tot vijftien mensen herbergen. Een medische staf was er niet en de ver pleging werd opgedragen aan enkele vrouwen die geleid werden door een braaf, kinderloos echtpaar dat op zolder woonde. De behoefte aan een gasthuis voor deze groeiende stad was al in 1805 gesignaleerd, maar de armmeesters waren niet in beweging te krijgen. Zelfs toen Ida Mutsaerts in 1820 2.000 gulden legateerde voor dit doel, gebeurde er niets. De moderne tijd kondigde zichzelf wel aan, want in datzelfde jaar 1827 werd in Tilburg ondanks verzet van de arbei ders de eerste stoommachine geïnstal leerd. In 1838 werd een nieuw gebouw betrokken en nam de inmiddels door pastoor Zwijsen opgerichte congregatie van de Zusters van Liefde de verpleging over. Tot aan het einde van de negentien de eeuw veranderde er heel weinig. Het Elisabethgasthuis, vernoemd naar een middeleeuwse heilige die al haar tijd en geld besteedde aan armen- en zieken zorg, bleef in opzet een middeleeuwse instelling. Armen werden er verpleegd en verzorgd, het medisch handelen droeg een marginaal karakter en het bestuur was in handen van de plaatselijke pas toors en een gelijk aantal leken. De regenten kwamen overigens zelden ver der dan de bestuurskamer en lieten het beheer helemaal over aan de religieuzen. Tekenend is het dat de zusters in 1845, geheel in middeleeuwse stijl, een kapel tussen de twee voornaamste ziekenzalen lieten bouwen, zodat de patiënten vanuit bed de mis konden volgen. Op het gast huisterrein werden varkens en koeien gehouden en er was een akker om aard appels te verbouwen. De introductie van de moderne genees kunde begon in Tilburg in 1887, toen de arts K.A.F. Deelen zich in Tilburg vestig de. Deelen en een man als pastoor Van Zinnicq Bergman begonnen te pleiten voor een nieuw gebouw, maar dat was aan de regenten niet besteed. I'as na de gemeenteraadsverkiezingen van 1919 kwamen er socialisten en christen-demo craten in de gemeenteraad die voor de belangen van de arbeiders opkwamen. Het gemeentebestuur met aan zijn hoofd de actieve burgemeester F. Vonk de Both (1915-1939) forceerde de zaak door met een in 's-Hertogenbosch gevestigde ande re congregatie van religieuzen een con tract te sluiten. Na deze 'inbraak' van Vonk kregen regenten en nonnen ineens haast en in 1927 begon de bouw van een geheel nieuw ziekenhuis naar een ont werp van het katholieke architectenbu reau Cuypers, Beylard en Van Geyn. Het in 1929 plechtig geopende complex was gebaseerd op het toen al verouderde paviljoensysteem. Voor het eerst kwam er een geneesheer-directeur, die de medi sche leiding van het huis stevig in han den nam en de religieuzen alleen de huis houding en de verpleging liet. Dat Tilburg behoefte had aan een echt ziekenhuis, waaraan medisch specialis ten waren verbonden, bleek wel toen men een jaar na de opening reeds een nieuw paviljoen moest bijbouwen, waar na in 1937 een tweede uitbreiding volg de. Het aantal verpleegdagen nam toe van 96.000 in 1939 tot 190.000 in 1942, een ontwikkeling die weinig met de oor logsgebeurtenissen en veel te maken had met het op 1 november 1941 van kracht geworden Ziekenfondsenbesluit. Met de na de oorlog benoemde genees heer-directeur J.B. Stolte beleefde het zie kenhuis zijn tweede groeifase. Stolte was een charismatische en autoritaire man, die in een in memoriam wordt omschre ven als een 'beeld van eikenhout'. Hij trok diverse super-specialismen aan, waardoor het Elisabeth een boven-lokale uitstraling kreeg. Bij al deze activiteiten ging er ook weieens wat mis: de open- hartchirurgie liep vast in een kluwen van ruzies en doordat de medische staf er niet aan wilde meewerken, kreeg niet Tilburg, maar Maastricht de achtste medische faculteit. De periode 1945 tot 2002 is de meest dynamische in de geschiedenis van dit ziekenhuis. De religieuzen en de kerk trokken zich terug en de medische tech nologie werd aanvankelijk allesbepalend. Voor een tweede maal bleek nieuwbouw onontkoombaar. Het in 1982 in gebruik genomen langs de snelweg gelegen zie kenhuis met de zogenaamde dubbele- kam-structuur bleek zeer goed te vol doen. De jaren negentig brachten een 'kanteling' van de hele ziekenhuisorgani satie. De patiënt moest centraal komen te staan en dus werd de organisatiestruc tuur daaraan aangepast. De afdelingen verdwenen, de directie werd Raad van Bestuur en daaronder kwamen 23 zorg- eenheden. De medisch specialisten wer den, of ze nu wilden of niet, bij het management betrokken, wat een sterk integrerend effect had. In 2001 was het St. Elisabethziekenhuis volgens een door Elseviers Magazine gehouden enquête het beste ziekenhuis van Nederland. Zelf bewust verklaren de twee leden van de Raad van Bestuur aan het einde van het boek: 'Een ziekenhuis duur? Vliegtuigen zijn duur!' Reeds eerder, in 1912, 1954 en 1978, ver schenen gedenkboeken die echter een geest ademen die niet meer van deze tijd is. De opdrachtgever verzocht daarom de in Nijmegen wonende freelance histori cus Rob Wolf om een bedrijfsgeschiede nis te schrijven. Zij maakten daarmee een goede keuze, want Wolf, die historicus en archivaris is, maakte reeds in de jaren tachtig kennis met de geschiedenis van de zorg. Zo schreef hij boeken over zie- 36 kenhuizen in Vught, 's-Hertogenbosch, Utrecht/Nieuwegein en Nijmegen en ver richtte hij uitgebreid onderzoek naar de geschiedenis van de ziekenhuisbouw en -planning vanaf de Tweede Wereld oorlog. Zijn formule levert niet al te zware boeken op die goed lezen, herken baar zijn voor het personeel van het zie kenhuis en de plaatselijke bevolking en toch de toets van de wetenschappelijke kritiek kunnen doorstaan. Archiefdien sten die als makelaar op zoek zijn naar een vakman die op tijd een ziekenhuisge schiedenis levert kan ik hem van harte aanbevelen. Hij ontleent zijn gegevens aan archieven en aan interviews met (oud-)medewer- kers. Deze iaatsten had hij hard nodig, want tussen de regels door valt te lezen dat er van het oudere archief niet veel meer over is. De website van het Regionaal Historisch Centrum Tilburg vermeldt slechts dat er in het oude gebouwencomplex aan de Jan van Beverwijckstraat alleen vijf meter bouw tekeningen is teruggevonden. Zieken huisarchieven bevinden zich in de sche merzone tussen overheid en particulier bedrijfsleven. Zieken- en verpleeghuizen worden wel met collectieve middelen gefinancierd en hun doen en laten is door tal van soms knellende wetten, zoals de Wet Ziekenhuisvoorzieningen, gereguleerd. Dat neemt niet weg dat hun archieven soms zonder veel bekommer nis in de container verdwijnen. De geschiedschrijving van het in 's-Her togenbosch gevestigde Carolus-Liduina- ziekenhuis werd in ernstige mate gehin derd door het vrijwel geheel ontbreken van een archief. Ik kwam na zorgvuldig lezen slechts twee foutjes tegen: de klinische school in 's-Hertogenbosch heeft nooit bestaan en de opkomst van de Tilburgse textielin dustrie dateert niet van het einde van de zeventiende eeuw, maar van honderd jaar daarvoor. D.T. Koen en J. Renes, Wegwijzer. Gids voor historisch onderzoek naar verkeer en vervoer in de provincie Utrecht. Vorig jaar was het vijftig jaar geleden dat het Amsterdam-Rijnkanaal (1952) werd aangelegd. De aanleg van dit kanaal heeft een flinke impuls gegeven aan onze economie. Ruim een eeuw daarvoor was dat ook van toepassing bij de aanleg van de spoorlijn Amsterdam- Utrecht-Arnhem (1843-1845). Onder zoek naar de aanleg van wegen, paden, kanalen en spoorlijnen is belangrijk om een goed inzicht te krijgen in de econo mische en sociale geschiedenis van ons land. Mobiliteit bepaalt ons leven en bepaalt ook voor een belangrijk deel onze omgeving. De gids Wegwijzer is de zevende uitgave in de serie Trajecten door Utrecht van Het Utrechts Archief in samenwerking met de Stichting Sticht se Geschiedenis. Deze gids is thema tisch ingedeeld naar verschillende ty pen wegen: waterwegen, landwegen en spoor- en tramwegen met hun kunst werken. Bij de bespreking van de wegen wordt een scheiding aangebracht in de Franse Tijd (1814). Dit jaar is voor archieven een belangrijk omslagpunt. Vóór 1814 waren de aanleg en het onderhoud van wegen in handen van lokale en gewestelijke bestuursinstellin gen. Na 1814 kregen rijk, provincies en gemeenten hun eigen rol bij de aanleg en onderhoud van wegen. Met opzet is er niet veel aandacht besteed aan de spoorwegen. Daarvoor wordt verwezen naar de HUA-gids Bronnen op het spoor, gids voor onderzoek naar de geschiedenis van de spoorwegen in Nederland (2000). Achterin deze prettig leesbare gids zit een facsimile van 'de Nieuwe caerte van de provincie van Utrecht' door Bernard de Roy uit 1696. (EH) Gids voor historisch onderzoek naar verkeer en vervoer in de provincie Utrecht I --M:M'TR 37 Uitgeverij SUN, Amsterdam, 2002 ISBN 90-5875-077-9, 250 blz., 22,50 archievenblad mei 2003 Signalementen door Eric Hennekam, Peter Sijnke en Harry Strijkers Ton Kappelhof, Instituut voor Den Haag Nederlandse Geschiedenis, Het Utrechts Archief i.s.m. de Stichting Stichtse Geschiedenis, 2003 ISBN 90-76366-12-8, 9,00 m SU* mei 2003 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2003 | | pagina 18