Gevraagd: een gids voor Babylonië Over taalkundige gevolgen van paradigmaverschuivingen in rchivistie m De eerste spraakverwarring bevindt zich aan het slot van het betoog en betreft de bedoe ling van de Handleiding zelf. Haar nagedachtenis wordt op geroepen ter bescherming van de archiefbestanden tegen het huidige vernietigingsbeleid, zoals geproclameerd door PI VOT. Welnu, de Handleiding van 1893 was, zoals de titel zelf zegt, uitsluitend bedoeld voor ordening en beschrijving van archieven van het ancien régi me en de Bataafs-Franse tijd, die zich reeds in de archiefbe waarplaatsen bevonden. Los daarvan vond aan het eind van de negentiende eeuw een ongecontroleerde vernietiging van archieven door de ambte naren plaats, waarbij zo nu en dan een archivaris werd ge raadpleegd. Wanneer we het in paragraaf 1 hebben over ar chieven als 'het geheel van jhr.mr.v.E.L. bescheiden', dan is dat vooral bedoeld om in het verleden afgedwaalde stukken weer terug te brengen naar de plaats van herkomst en niet op een wille keurig onderwerp van historische inte resse te rangschikken. Een beroep op de Handleiding om selectiebeleid tegen te gaan is ijdel, want in strijd met de histo rische werkelijkheid. Want ten tijde van Muller, Feith en Fruin werd er wel dege lijk vernietigd en opgeruimd, meestal door de archiefvormers zelf. Blijkbaar was archiefopruiming een soort natuur lijk verloop van het organisch geheel, misschien wel als hetgeen reeds door handelingen ex officio was verricht. Er is een geval bekend waarbij na ingrijpen van De Stuers op verzoek van een klant de archivarissen in staat werden gesteld selectie te verrichten. Op 11 februari 1886 trok de oprichter van het Krijgs historisch Archief jhr. A.C. Snouckaert van Schauburg bij De Stuers aan de bel om in te grijpen bij de volledige vernieti ging van de archieven van de provinciale adjudanten door de minister van Oorlog. De Stuers greep in en regelde via het ministerie van Binnenlandse Zaken dat de rijksarchivarissen in de provincie eerst een keuze mochten maken in het belang van het historisch onderzoek. En zo zien we een van de vaders van de Handleiding, Fruin, selectie verrichten, wat blijkt uit de inleiding op de inventaris van het archief.3 Dat wordt anders, als diezelfde definitie wordt gehanteerd in de Archiefwet van 1962, omdat dan niet alleen het oud archief wordt bedoeld maar het archief zoals dat in de eigen tijd door de admini stratie wordt gevormd. Dan bestaan de 'bescheiden' volgens artikel 1 niet uit het overgeleverde bestand in een archiefbe waarplaats, maar uit alle ambtelijke bescheiden die vanaf hun ontstaan wor den gevormd. Pas dan worden er regels gemaakt, waardoor de archivaris een vin ger in de pap krijgt voor bescheiden die naar het oordeel van de administratie niet meer voor blijvende bewaring in aanmerking komen. In het reeds door Kunst aangehaalde arti kel van Terry Cook in de bundel Paradigma wordt deze verschuivingsge schiedenis van het werkterrein van de archivaris van 'end of pipe' naar 'bronge richtheid' uitvoerig toegelicht, dus ik hoef daarop niet in te gaan.4 Laat ik me hier ook onthouden van de verdediging van het selectiebeleid zoals dat thans door de Archiefwet is geregeld, en vol staan met de aankondiging van een S@P- publicatie die geheel aan de selectiepro blematiek zal zijn gewijd. Verderop zal ik in dit stuk alleen op de PIVOT-methode terugkomen, wanneer mijn betoog daar toe om andere redenen aanleiding geeft, door het verband dat ook door de heer Kunst is gelegd. Een gelijkaardige betekenisverschuiving zorgt dat het structuurbegrip dat naar aanleiding van de Handleiding wordt gehanteerd in de archiefterminologie niet zomaar kan worden gelijkgesteld met het structuurbegrip dat in de Cours de linguistique génerale van Ferdinand de Saussure wordt gehanteerd. Muller, Feith en Fruin hanteren het structuurbegrip om een archief als zelfstandig organisch geheel te definiëren, op gelijke wijze waarop men de eigenstandigheid van een goed gebouw omschrijft: bij de instructie van de inventarisatie gebrui ken ze termen als 'het geraamte' van een archief naast 'de steunbalken' van een gebouw. De Saussure omschrijft het structuurbegrip daarentegen als een gemeenschappelijk kenmerk voor alle talen, om zo het wezen der taal te bena deren. Hij beschrijft de talen dus niet als afzonderlijke entiteiten met eigen orga nische grammatica's, maar benadert hun gemeenschappelijke kenmerken als een product van interactie, zijnde een maat schappelijke functionaliteit, die elk indi vidu zich aanleert. Hiervoor stelt hij een aantal nieuwe definities op, die de oor- sprong zijn van heel wat twintigste- eeuwse wetenschappelijke termen. Van hem is bijvoorbeeld het begrip context afkomstig, de voorwaarde die aan het gesproken of geschreven woord het begrip geeft dat door de hoorder of de lezer wordt verstaan, of - in zijn eigen termen gesproken - die de betekenaar doet actualiseren tot een betekenis, zodat het taai-teken begrepen (significant) wordt. Het is de interactie, niet de spre ker die de structuur bepaalt. Anders zou hij niet verstaan worden of - in het beste geval, lees zijn leerling Noam Chomsky - tegen de lamp lopen als een manipulator, die opzettelijk onverstaanbaar wil zijn. Met zijn Cours de linguistique génerale heeft De Saussure een paradigmaver schuiving teweeg gebracht, die in alle gedragswetenschappen is doorgedron gen. Merleau-Ponty heeft langs synchro nische weg en Foucault langs diachroni sche weg de kentheoretische weg probe ren te leggen voor de beoordeling van gemeenschappelijke kenmerken van het menselijk gedrag. Ik noem ze naast de voorbeelden uit de sociologie die reeds door Kunst zijn aangehaald. Hoe para digmaverschuivingen werken, wordt uit gewerkt door Foucault in zijn analyse van de Verlichting in de achttiende eeuw, Les mots et les choses, waarin hij verschillende paradigmaverschuivingen definieert als een kader dat door verschuivingen van visies andere dimensies krijgt, zoals een projectie van een object op plat vlak kan kantelen en wentelen. Wat is er nu met de archivistiek gebeurd? Onbewust, maar aangezet door de exter ne noodzaak is het structuralisme van De Saussure doorgedrongen in de kentheo retische benadering van het vak. Naast (en niet: in plaats van!) de historische reconstructie van de oorspronkelijke orde van een bestaand en afgebakend bestand is er nu ook aandacht gekomen voor de archiefvorming als een functio neel communicatiesysteem. Het archief bestaat uit taalmateriaal met een inhoud van een zodanig belang dat het materiaal zelf in dezelfde bewoordingen in de con versatie moet kunnen worden terugge bracht. Bij het proces van terugbrenging verandert het materiaal van context: dat geldt ook voor de toepassing van de tekst als bron van historisch onderzoek. Maar wordt door de letterlijke herhaling van de tekst de waarheid die achter het docu ment schuil zou moeten gaan eigenlijk wel bezworen? De archivaris zal er altijd naar moeten streven de context van zijn oorsprong reconstrueerbaar te maken. Met de definiëring van archief als proces gebonden informatie kiest men voor een structuurbegrip zoals dat niet door de Handleiding, maar door De Saussure is geformuleerd. Het gaat hier om structu ren die niet ex officio door één actor, maar door de interactie, het proces wor den bepaald. Wel is het officium krach tens de Archiefwet nog steeds bewaar plaats, maar de waarde van de gegevens wordt bepaald door de functie die zij hebben voor degenen die hen willen raadplegen. Maar bij de opstelling van registratuur plannen volgens het decimaalstelsel als voorgeschreven in 1950 (KB K 451) was niet in selectie voorzien, zodat bij bepaal de decimaalstelsels 'op onderwerp' de toegangsstructuur na vernietiging van meer dan vijftig procent van het archief geheel verloren kon gaan. Dit KB week bovendien af van de administratievoor schriften van bedrijfsmatige doelmatig heid en controleerbaarheid die efficien- cybureaus reeds in de jaren dertig advi seerden aan de verschillende overheids kantoren. Het 'oude' structuurbeginsel, waarbij dankzij de eisen der archivistiek archiefvorming als proces naast het nor male werkproces als een zelfstandige identiteit is gezien, is lange tijd toegepast in de registratuurvoorschriften van de Nederlandse overheidsinstanties. Het KB was namelijk het gevolg van efficiency- rapporten op het gebied van archiefvor ming los van de bedrijfsvoering, waarbij paragraaf 1 van de Handleiding een eigen leven is gaan leiden: archiefvorming werd doel op zichzelf en kwam los van de context van het proces te staan. Het is de verdienste van de pioniers van PIVOT geweest dat zij die fout, voortge- komen uit de wet op de remmende voor- sprong binnen ons vak, hebben hersteld, door een eenheid van relatie tussen dos siervorming en selectie door te voeren. Met de formulering van de handeling van een orgaan als ordeningskenmerk heeft PIVOT langs pragmatische weg de structuren van de gegevensvorming bin nen archiefvormende organen via de beschrijving van productieverhoudingen en -processen geprobeerd helder te maken. Of dit heeft geleid naar de reduc tie van het te handhaven papieren archiefbestand van vijf procent naar twee procent zal nooit meer kunnen worden vastgesteld, omdat een groot gedeelte van het te vernietigen papier thans is ver vangen door machineleesbare sturings- gegevens. Maar terwijl selectie vroeger plaatsvond zonder dat het goede altijd behouden is gebleven, beginnen we nu pas greep op de situatie te krijgen. 24J 25 Door Jan Bervoets* In het Archievenblad van februari en maart 2003 verscheen een tweedelig artikel van René Kunst1 waarin een protest wordt aan gevoerd tegen het verouderd verklaren van de 'Handleiding' van Muller, Feith en Fruin zoals dat gebeurd is in het eerste S@P- handboek 'Paradigma'.2 Dit geeft aanleiding tot enkele kanttekeningen, omdat er zich in het stuk zelf een aantal voorbeelden van spraakverwarring hebben voorgedaan, die juist het gevolg zijn van de paradigmaver schuivingen die in het boek zijn aangege ven. Het kenmerk van paradigmaverschui ving is namelijk dat woorden door een ver anderde situatie iets anders zijn gaan bete kenen en dat de definities van deze begrippen in de nieuwe situatie aan herziening toe zijn op straffe van onwerkbaarheid. de Stuers Structuurbegrip Prof. mr. R. Fruin Jan Bervoets maakt deel uit van de werkgroep Selectie van het Nationaal Archief. 1. 'Het oude paradigma en de nieuwe archivaris', Archievenblad 107 (2003), nr. 1, p. 34-35; nr. 2, p. 22-23. 2. Paradigma, naar een nieuw paradigma in de archivistiek, SAP-jaarboek 's-Gravenhage 1999. 3. 'De archieven overgenomen van den provincia len adjudant van Zeeland", Verslagen van 's Rijks Oude Archieven, 1900, p. 297. 4. Paradigma, p. 39 vlg. archievenblad april 2003 april 2003 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2003 | | pagina 12