82 jaar archiefexamens in Nederland
UZ
(het einde van een traditie^)
werk in uitvoering
De geschiedenis van de archiefexamens
heeft uiteraard nauwe raakvlakken met die van
de opleiding. De examencommissie is ook daar
uit ontstaan. In het besluit waarbij in 1919 de
Archiefschool werd opgericht, werd bepaald dat
er examens zouden komen, die zouden worden
afgenomen door de docenten. De archivarissen
werden verdeeld in twee klassen. Dit was gevolg
van een verschil van mening in de politiek over
het beheer van de oude archieven van de
gemeenten, waarvan de uitkomst was dat aan
archivarissen van kleine gemeenten minder
zware eisen werden gesteld dan aan rijksarchiva
rissen en archivarissen van grote gemeenten.
Het eerste examen 'ex art. 4' (eerste klasse) werd
in 1920 afgelegd door jhr. mr. W.G. Feith. De
Archiefschool heeft bestaan tot 1924 - in die tijd
werden in totaal 59 diploma's uitgereikt.
Opvallend is dat in deze beginperiode al 28,5
procent van de diploma's eerste klasse en maar
liefst 40 procent van die der tweede klasse werd
behaald door vrouwen.
Bij de opheffing van de school werd bepaald dat
de examens zouden worden afgenomen door
een commissie van vijf leden, die door de minis
ter van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen
zou worden benoemd en ontslagen. De kandida
ten moesten zich sinds 1924 grotendeels op
eigen kracht op het examen voorbereiden. In
hoeverre zij daarbij tijdens hun stagetijd als
volontair bij een archiefdienst werden gehol
pen, liep per kantoor uiteen. Een extreem geval
is dat van de Overijsselse rijksarchivaris G.J. ter
Kuile, die bij zijn afscheid de woorden memo
reerde van de Groningse gemeentearchivaris
H.P. Coster: "Hier heb je een kamer en een
bureau. Verder wil ik niets meer van je zien."
Tot aan 1970 bleef deze situatie min of meer
onveranderd bestaan. Jaarlijks slaagden tussen
de acht en vijftien kandidaten erin het diploma
te behalen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog gin
gen de examens gewoon door, in 1944 zelfs in
een krijgsgevangenenkamp, waar aan Neder
landse officieren die in 1943 naar Duitsland
waren gevoerd de mogelijkheid werd geboden
de onderdelen geschiedenis en paleografie van
het archiefexamen tweede klasse af te leggen
(zeven kandidaten zijn voor dit onderdeel
geslaagd). Door het opnieuw inrichten van een
opleiding - eerst de particuliere archiefschool
van C. Bloemen en J.L. van der Gouw (1951-
1954), daarna de bedrijfsopleiding aan het
Algemeen Rijksarchief (1956-1969) - steeg het
aantal uitgereikte diploma 'tweede klasse' licht.
Het examensysteem bleef echter ongewijzigd.
Nog opmerkelijker is het dat er bij de heroprich
ting van de Archiefschool in 1970 geen school
examens kwamen. De afstand tussen school en
examen werd eerder groter, omdat de personele
unie in de persoon van de algemeen rijksarchi
varis, die geen directeur van de school werd,
maar wel ambtshalve voorzitter van de examen
commissie bleef, werd verbroken. In 1998 kwam
er een eind aan de opleiding-oude-stijl. De nieu
we opleiding van archivarissen werd ingescho
ven in het reguliere onderwijs bij de Hogeschool
van Amsterdam en de Universiteit van Amster
dam. Bij de nieuwe opleidingen worden de exa
mens en tentamens afgenomen door de onder
wijsinstellingen zelf. De sinds 1955 geuite wens
van een schoolexamen is eindelijk gerealiseerd.
De examencommissie bleef nog tot 31 augustus
2001 in functie voor het afnemen van (her)exa-
mens-oude-stijl.
werk in uitvoering
De inhoud van
het archiefexamen
is, evenals vrijwel
alle andere zaken
die met de examens
te maken hebben,
vanaf het begin altijd vastgelegd in Koninklijke
Besluiten en ministeriële beschikkingen.
Vergelijking van de voorgeschreven vakken in
de loop van de jaren leidt tot de onthutsende
constatering dat er, met name voor de academi
ci, in tachtig jaar tijd nauwelijks iets veranderd
lijkt. In 1919 werden als vakken voor het exa
men eerste klasse genoemd: archiefeconomie,
paleografie, diplomatiek, chronologie, kennis
der Nederlandse staats- en rechtsinstellingen in
de Middeleeuwen, kennis der vaderlandse staats
instellingen onder de Republiek en kennis der
middeleeuwse kerkelijke instellingen. Het exa
men voor tweede klasse bestond uit beginselen
der archiefeconomie, kennis van het oude
schrift en hoofdtrekken der vaderlandse geschie
denis en der staatsinstellingen.
Tussen 1919 en 1971 bleef alles bij het oude.
Alleen de benaming van enkele vakken werd in
1930 gepreciseerd. De eerste (en achteraf gezien
enige) grote verandering deed zich voor in 1971.
Aan het examen voor academici, nu hoger
archiefambtenaar genaamd, werd het vak
methodiek van het archiefonderzoek toege
voegd. Nieuw waren de onderdelen inleiding tot
de rechtswetenschap, staatsinrichting van
Nederland en staatkundige geschiedenis. Het
onderdeel kerkelijke instellingen werd niet meer
beperkt tot de Middeleeuwen. Veel ingrijpender
waren de veranderingen van het examen voor
tweedeklassers, of in de nieuwe terminologie
middelbaar archiefambtenaren. Het eenvoudige
examen, bestaande uit archivistiek, oud schrift
en vaderlandse geschiedenis en staatsinstellin
gen, werd uitgebreid tot zes vakken. Voortaan
werden, net als bij de academici, ook methodiek
van het archiefonderzoek, chronologie en staats
inrichting gevraagd - zij het op het niveau van
'hoofdzaken van'.
Verdere moderniseringen vonden plaats in 1987
en 1996. Archiefwetgeving en ambtelijk
Nederlands van vóór 1700 werden aan beide
examens toegevoegd. Het lezen van Latijnse
paleografie verviel voor hoger archiefambtena
ren; de beperking 'van vóór 1813' bij het vak
geschiedenis voor de middelbaren.
Nu geeft alleen de omschrijving van een vak
natuurlijk geen indicatie van de wijze waarop de
opeenvolgende examinatoren aan hun vak
inhoud hebben gegeven. Nadere specificatie van
de exameneisen dateert uit de tijd dat de
Archiefschool functioneerde. Toen werden deze
in overleg tussen school en commissie ook van
tijd tot tijd aangepast. Principiële veranderingen
waren dat niet: het bleef beperkt tot het moder
niseren van literatuurlijsten en afspraken over
de eisen waaraan de werkstukken van de kandi
daten moesten voldoen. Dat de continuïteit
groot is geweest lijdt geen twijfel. Zo ging tot in
de jaren tachtig het examenonderdeel diploma
tiek bij de opeenvolgende examinatoren terug
op kennis uit het collegedictaat van de Utrechtse
hoogleraar (en eerste examinator) prof.dr. O.
Oppermann.
Bij de overgang van schoolexamens naar
een afzonderlijk staatsexamen in 1924 werd
bepaald dat de docenten voortaan zouden optre
den als examinator. De daaropvolgende exami
natoren werden door de minister benoemd. De
algemeen rijksarchivaris was tot 1988 ambtshal
ve voorzitter van de commissie. Aanvankelijk
was aan de zittingsduur van de leden van de exa
mencommissie geen termijn gesteld; men bleef
lid totdat men, meestal op eigen verzoek, ontsla
gen werd. Vanaf de jaren zestig werd de commis
sie voor een bepaalde termijn (drie jaar)
benoemd. Herbenoeming was echter onbeperkt
mogelijk. Pas in de jaren zeventig werd een leef
tijdsgrens van zeventig jaar ingesteld. Het is dan
ook niet verwonderlijk dat de zittingsduur van
de meeste commissieleden vrij lang is - voor de
hele periode gemiddeld 12 1/3 jaar. De absolute
recordhouder is prof. W. Nolet, die 38 jaar het
vak kerkelijke instellingen heeft geëxamineerd.
Hij was een uitzondering, maar onder de 51 exa
minatoren die er in de periode vanaf 1919 zijn
geweest, zijn er nog negen die twintig jaar of
langer lid van de commissie zijn geweest
(prof.dr. H. Brugmans: 20 jaar, prof.dr. O. Opper
mann: 25 jaar, jhr. mr. D.P.M. Graswinckel: 21
jaar, prof.dr. B.H.D. Hermesdorf: 23 jaar,
dr. A.J. van de Ven: 20 jaar, prof.dr. I. Schöffer:
27 jaar, prof.mr. J.P.A. Coopmans: 23 jaar,
mr. A.E.M. Ribberink: 20 jaar en drs. E. van Laar:
24 jaar). De eerste vrouw in de commissie was
dr. G.H. Kurtz, gemeentearchivaris van Haarlem
Door Yvonne Bos-Rops*
Veel leden en oud-leden van de examen
commissie hebben het definitieve einde van
hun werk gemarkeerd met een bezoek aan
het Koninklijk Huisarchief, gevolgd door een
gezamenlijke maaltijd.
Van links naar rechts: H.A.J. van Schie,
M. Bruggeman.J.J.Temmink,
F.C. Berkenvelder, M.C.J.C.van Hoof,
H.F.K.van Nierop, A.E.M. Ribberink,
M.H.van den Heuvel-Habraken,
B.Woelderink, J.A.M.Y. Bos-Rops,
C.J.van Heel,J.A. de Kok OFM en C. Dekker.
Op 27 augustus 2001 zijn de laatste twee archief-
examens-oude-stijl afgenomen. Op 31 december
2001 houdt de commissie voor het afnemen van de
examens archivistiek A en B definitief op te
bestaan. Daarmee komt een eind aan een traditie.
Bijna 82 jaar lang heeft elke archivaris voor het
verkrijgen van het archiefdiploma een mondeling
staatsexamen afgelegd ten overstaan van een klei
ne commissie, een commissie die er al vanaf 1920
in geslaagd is een zekere uniformiteit en continuï
teit in het Nederlandse archiefwezen te garanderen.
Aan de geschiedenis van de commissie en de exa
mens is, anders dan aan die van de opleiding, tot
nu toe weinig aandacht besteed. Daarom lijkt het
passend om bij het verdwijnen hiervan, een korte
blik op het verleden te werpen.
archievenblad
december 2001
De inhoud van de
examens
De examinatoren
Voorzitters van de examencommissie,
1968-2001.
Van links naar rechts: A.E.M. Ribberink,
J.A.M.Y. Bos-Rops, B.Woelderink.
december 2001
archievenblad