e c e n s i e s 4 ignalementen Lila Gobardhan-Rambocus, Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Een taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname, 1651-1975. literatuur - ISBN 90-5730-166-0, 533 blz., 40,39 (f 89,00) Dit lijvig en goed gedocumenteerd proefschrift bestaat uit zeven hoofdstuk ken. In het eerste hoofdstuk wordt de opzet van het proefschrift en van de ver schillende hoofdstukken aangegeven. Elk hoofdstuk heeft ongeveer dezelfde struc tuur: eerst wordt een sociaal-economische contextuele beschrijving gegeven van de historische periode, vervolgens komen de culturele ontwikkeling, het onderwijs, zen ding en missie en de gebruikte leerboeken aan de orde. Het laatste hoofdstuk bevat een nabeschouwing en gaat in op de perio de na de Surinaamse onafhankelijkheid. De hoofdstukken bestrijken bepaalde perioden uit de (onderwijs)geschiedenis van Suriname, grofweg van 1651 tot 1975. De vraag dient gesteld te worden waarom juist voor deze periodisering is gekozen. Kritiek hierop is dat de criteria van historisch-staatsrechtelijke aard zijn en geen betrekking hebben op belangrijke gebeurtenissen uit de onderwijsgeschie denis. Uit onderwijshistorisch perspectief zou een andere periodisering adequater zijn geweest. De auteur heeft haar gegevens verkregen door uitgebreid archiefonderzoek te ver richten zowel in het Lands Archief in Paramaribo, Suriname als in het Alge meen Rijksarchief in Den Haag, Het Utrechts Archief en enkele andere archie ven. Tevens maakte zij gebruik van enkele particuliere collecties. De auteur inter viewde nauwelijks of geen direct betrok kenen, zoals beleidsambtenaren of leer krachten, om gegevens te verkrijgen. Dat is jammer, omdat een dergelijke werkwij ze het proefschrift levendiger had gemaakt. Voor en tijdens de slavernij werd er nauwelijks of geen regulier onderwijs aan de slaven gegeven. Zij werden beschouwd als objecten en hadden slechts arbeid te verrichten op de plantages. Ze werden niet beschouwd als wezens met een eigen culturele bagage. Het officiële culturele leven was een blanke en joodse aangele genheid, waaraan de planters en bestuurs ambtenaren deelnamen. Toen het duide lijk was dat de slavernij als systeem niet langer gehandhaafd kon worden en de afschaffing daarvan in het verschiet lag, werd bij Koninklijk Besluit van 9 augus tus 1832 bepaald dat zendelingen in de gelegenheid moesten worden gesteld om slaven beneden de veertien jaar gods dienst- en ander onderwijs te geven. Onderwijs was tot de afschaffing van de slavernij in handen van particulieren.1 Het waren de zending en later de missie (de Moravische broeders en de rooms- katholieken) die zich het lot van de sla ven en vrijgemaakten aantrokken en begonnen met het geven van (gods dienstonderwijs. De Evangelische Broe der Gemeente (EBG) stichtte in 1847 een school voor zwarten en mulatten, terwijl de rooms-katholieken in 1945 hun eerste scholen konden openen.2 Reeds voor de afschaffing van de slavernij (1863) en ook na het beëindigen van het staatstoezicht (1863-1873) werden immi granten uit China, India en later uit Java als contractarbeiders op de plantages tewerkgesteld. Hoewel de contractarbei ders de mogelijkheid hadden om na de contractperiode naar hun moederland terug te keren, bleven de meeste van hen liever in Suriname. Hiermee was de etnisch en cultureel rijk geschakeerde samenleving geboren. De Creoolse cultuur werd toen nog gezien als een minderwaardige cultuurvorm en de winti, de traditionele religie van de Creolen, werd zelfs in 1887 in de Herziene Strafverordening (G.B. 1879, no. 12) strafbaar gesteld.3 De immigranten richtten hun eigen culturele verenigingen op, mede waardoor de contacten tussen de verschillende etnische groepen beperkt bleven. Na de afschaffing van de slavernij breidde het onderwijs aan de voormalige slaven zich sterk uit. Ook de overheid rekende het nu tot haar taak om aan de voormalige slaven onderwijs te geven. In 1876 (G.B. 1877, no. 10) werd de leer plicht - door toedoen van de gouverneur en de Koloniale Staten - in Suriname ingevoerd, zonder dat de nodige voorzie ningen aanwezig waren.4 Het onderwijs aan de immigrantenkinde ren voor wie de leerplicht vanaf 1878 van kracht was, leverde problemen op. In 1899 werden van overheidswege de koe- liescholen opgericht op een aantal oud plantages. Ook zending en missie trokken zich het lot van de immigranten aan en richtten ook zulke scholen op. Er werd onderwijs gegeven in de Hindoestaanse talen. Tegen deze koeliescholen rees ver zet, mede vanwege het apartheidskarakter hiervan. Het onderwijs aan de verschillende bevolkingsgroepen groeide gestaag en er werden meer schooltypen opgericht, zoals het Uitgebreid Lager Onderwijs (ULO) in 1887. De kwaliteit van het onderwijzend personeel was niet erg hoog, omdat een goede opleiding tot onderwijzer ontbrak. 42 literatuur De periode van gouverneur Kielstra (1933-1944) is een van de meest omstre den perioden in de Surinaamse geschie denis.5 Deze gouverneur brak met de zogenaamde assimilatiepolitiek die tot dan toe werd gehanteerd, ook voor de nakomelingen van de immigranten, de Hindoestanen en Javanen. Omstreden was de Aziatische huwelijkswetgeving die hij tegen de zin van de Koloniale Staten invoerde vanwege de erkenning van huwelijken die gesloten werden volgens de eigen godsdienstige opvattingen. Kielstra had een Indische loopbaan achter de rug en zag de toekomst van Suriname vooral in de landbouw. Om dit te berei ken wilde hij het platteland versterken door het oprichten van vestigingsplaat sen en het accent leggen op de ontwikke ling van de nazaten van de immigranten, die vooral in de landbouw werkten. Van de praatgrage, geassimileerde lichtge kleurde Creolen moest hij niets hebben. Voor de districten werd in 1929 beperkt lager onderwijs ingevoerd waardoor ook ongediplomeerde onderwijskrachten in dienst konden worden genomen. De auteur geeft in een noot aan dat haar vader ook tot deze groep leerkrachten behoorde terwijl hij niet kon lezen en schrijven. Gobardhan geeft haar zienswijze op het beleid van Kielstra in onvoldoende mate weer. Hoewel hij enerzijds ruimte en mogelijkheden schiep voor de nakome lingen van de immigranten, zorgde zijn beleid voor een apartheidsmodel tussen de verschillende bevolkingsgroepen, waardoor het integratieproces nog jaren stagneerde. Creolen die net de maat schappelijke en ambtelijke ladder begon nen te beklimmen, werden opzij gezet ten gunste van oud-Indische ambtenaren. Hindoestanen kregen meer gelegenheid om hun eigen taal en cultuur te beleven en ze werden vertegenwoordigd in de Koloniale Staten door benoemingen van de gouverneur. De periode vanaf WOU is voor de Surinaamse geschiedenis in het algemeen en voor de onderwijsgeschiedenis in het bijzonder van groot belang. In staatkun dig opzicht werd toen de kiem gelegd voor autonomie onder het Statuut in 1954 en de staatkundige onafhankelijk heid in 1975. In de naoorlogse periode werden de structuren gelegd voor de politieke en culturele ontwikkeling van Suriname. De nakomelingen van de immigranten begonnen zich politiek en cultureel te roeren en eisten meer zeggenschap in allerlei aangelegenheden. In deze periode werd de basis gelegd voor de politieke partijvorming in Suriname. De Unie Suriname werd in 1943 opgericht om het politieke bewustzijn onder de bevolking, ongeacht etniciteit, te bevorderen. In deze periode richtten ook de Hindoe stanen culturele en politieke verenigin gen op zoals de Hindoestaans-Javaanse Culturele Raad in 1946 door onder ande ren C.R. Biswamitre. Met deze verenigin gen werd de kiem gelegd voor de oprich ting van politieke partijen met een etni sche achterban. In 1948 kreeg Suriname algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen. Van belang voor het onderwijs in Suriname was de opdracht in 1946 aan W. d'Haens om een onderzoek te doen naar het onderwijs en een advies op te stellen 'met betrekking tot de maatregelen, welke dienen te worden genomen teneinde tot een volledige hervorming van het onderwijs te geraken.' Een belangrijke conclusie van d'Haens was dat het onderwijs niet afge stemd was op de Surinaamse situatie en dat 'de meeste leerboeken te specifiek Hollandsch waren georiënteerd.' Hij stelde een systeemwijziging van het lager onder wijs voor en ook het invoeren van ver volgonderwijs na de (M)ULO. Hij advi seerde verder om te komen tot een dagop leiding voor onderwijsgevenden, in de plaats van de middag-Normaalschool. Volgens de auteur6 kenmerkt de periode na de Tweede Wereldoorlog zich door twee ontwikkelingen: het vernederland sen van het onderwijs en de emancipatie en groeiende autonomie. De emancipatie van de nazaten van de immigranten heeft natuurlijk alles te maken met hun eigen inspanningen, ijver en doorzettingsver mogen. Maar de interactie met de toen dominerende Creoolse bevolkingsgroep kan door de auteur niet genegeerd wor den. Ze schrijft: 'Biswamitre, Hira Sing en Hajary behoorden tot de eersten uit de Brits- Indische gemeenschap die door eigen inspan ning een goede maatschappelijke positie ver worven hadden...'.7 In de psychologie is de zogenaamde contingentie-theorie be kend. Die zegt dat mensen de neiging hebben om successen vooral toe te schrij ven aan eigen capaciteiten en vermogens en mislukkingen aan factoren buiten hen. De maatschappelijke stijging van de eerste Hindoestanen is in vele gevallen te danken aan hun ijver en intelligentie, maar ook aan de inspanningen van voor al de Creoolse onderwijzers in de distric ten en van de zendelingen die hun ijver en intelligentie opmerkten en hen stimu leerden om in Paramaribo verder te stude ren. Dit ondanks de tegenstand binnen de Hindoestaanse familietraditie. Het culturele leven werd in deze periode vooral gedomineerd door Sticusa, dat voor de tweede maal werd opgericht in 1955 met het doel de culturele banden tussen Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen te versterken. Het Cultureel Centrum Suriname (CCS) was de werkarm van Sticusa. Vanuit nationa listische hoek werd vrij scherp gereageerd op de activiteiten van Sticusa, omdat het cultureel verkeer zeer eenzijdig was en de eigen Surinaamse cultuur onvoldoende waardering vond. Het is mij niet geheel duidelijk wat de auteur beoogt te zeggen met de zin '...het is verbijsterend in de ver slagen te lezen welke hem/haar bekende per sonen zich hebben ontwikkeld dankzij de financiële ondersteuning van de Sticusa en tevens te moeten constateren dat een belang rijk deel van deze mensen zijn krachten geeft aan de ontwikkeling van Nederland of een ander vreemd land, de tragiek van de Surinaamse gemeenschap'8 en waarop die verbijstering nu betrekking heeft. In deze periode vonden er allerlei activi teiten op politiek-maatschappelijk en onderwijsniveau plaats met het doel op zoek te gaan naar een eigen identiteit, zoals de Creoolse 'Wie Eegie Sanie' en de Hindoestaanse 'Nawyuak Sabha'. In deze periode steeg de onderwijspartici- patie enorm en het aantal benodigde leer krachten kon slechts met moeite worden gevonden. Veel onbevoegde of beperkt bevoegde leerkrachten moesten de tekor ten opvangen. Algemeen vormend onderwijs, zoals het lyceum, werd inge voerd in navolging van de Mammoetwet in Nederland. Suriname bleef worstelen met de proble- I 43 Walburg Pers, Zutphen, 2001 Onderwijs aan (ex-)slaven Loigen leesboek mil „„Mm,., VIJFDE LEESDt Onderwijs aan immigranten archievenblad december 2001 Onderwijs in een multi-etnische samenleving december 2001 archievenblad I

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2001 | | pagina 21