e c e n s i e s
gnalementen
P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten, Het einde in zicht,
stemmen uit het laatste jaar Nederlands-lndië
P.J. Drooglever, M.J.B. Schouten en Mona Lohanda
Guide to the archives on relations between the Netherlands and Indonesia 1945-1963
Greta Noordenbos, Vrouwen in de Academies van
Wetenschappen. Van uitsluiting tot uitzondering.
1 r- pv 0
literatuur
Twee redacteuren van de Officiële
bescheiden betreffende de Nederlands-
Indonesische betrekkingen 1945-1950, een
uitgave van 20 delen door het Instituut
voor Nederlandse Geschiedenis, maakten
van een aantal teksten uit de laatste drie
delen een bloemlezing. Het betreft de
periode vanaf het Van Roijen-Roem
akkoord op 7 mei 1949. Hierin werd beslo
ten tot het einde van de vijandelijkheden
en de definitieve overdracht van de souve-
reiniteit op 27 december. Het bevat dus de
Nederlandse reacties op de door Indonesië
gewonnen onafhankelijkheid. Om deze
teksten echter voor het lezerspubliek begrij
pelijk te maken was een historische schets
nodig van de politieke en militaire verwik
kelingen die tot de gebeurtenissen van
1949 leidden en die er in dat jaar nog plaats
vonden. Het boek bevat daardoor meer
achtergrondinformatie dan feitelijke tekst
en is dus een zelfstandig geschiedwerk
geworden.
Men zou op het eerste gezicht menen dat
dit werk als gevolg van de beperkte opzet
mank gaat aan eenzijdigheid, maar dat is
niet zo. Het boek bevat een inventarisatie
van problemen die ontstonden toen er tot
overdracht was besloten; de soms emotio
nele teksten functioneren hierbij als illus
tratie van de knelpunten die er tijdens de
onderhandelingen uit de weg moesten
worden geruimd. Omdat het aangehaalde
bronnenmateriaal in dit boek al in de bun
dels Officiële bescheiden is gepubliceerd,
hebben de samenstellers de lezers niet wil
len storen door extra verwijzingen naar
vindplaatsen. Maar wie de teksten verge
lijkt met de oorspronkelijke publicaties zal
ontdekken dat heel wat materiaal uit parti
culiere archieven is overgenomen. Heel wat
'officiële' bescheiden zijn dus of door
medewerkers van Drooglever en zijn voor
gangers of door de Tweede Afdeling van
het Algemeen Rijksarchief door een gestage
acquisitiecampagne via particuliere schen
kingen bijeengebracht. Onder meer acqui-
reerde het Algemeen Rijksarchief de per
soonlijke papieren van opvallende drama
tis personae als Van Royen, Lovink en
Goudoever. Vooral Lovink, in die periode -
zij het onder een andere titel - de laatste
Gouverneur-Generaal, zien we in de laatste
dagen van "ons" Indië tragikomisch aan
zijn eind komen. Tot zijn afgrijzen
veneemt hij dat de Nederlandse vertegen
woordiger in de nieuwe Nederlandse unie
niet meer zal verblijven in de oude gouver
nementsresidenties als het paleis te
Buitenzorg. Daarmee gaat dus zijn waardig
heid definitief teloor. En zo eindigt dit boek
ook met een aantal persoonlijke tintjes.
Uiteraard geeft 'Het einde in zicht' geen
volledig beeld van het ontstaan van de
Indonesische onafhankelijkheid. Maar het
doet wel met succes een beroep op het inle
vingsvermogen van de historisch geschool
de lezer in de opvattingen en de beeldvor
ming van de Nederlanders in die tijd.
Misschien zal het spoedig in Indonesië
worden gelezen met het genoegen waar
mee wij als erfgenamen van de Griekse
beschaving genieten van Aeschylos'
Perzen.
In 1996 verscheen het laatste deel van
de 20-delige publicatie Officiële bescheiden
betreffende de Nederlands-Indonesische betrek
kingen 1945-1950. Vorig jaar verscheen een
selectie van documenten betreffende het
jaar 1949 onder de titel Het einde in zicht.
Intussen werkt men op het Instituut voor
Nederlandse Geschiedenis (ING) al weer
enige tijd aan een vervolg over de periode
1950-1963, waarin het conflict over Nieuw-
Guinea centraal staat.
Bij het ING is het gebruikelijk bronnenpu
blicaties te laten voorafgaan door een
onderzoek naar de stand van zaken in de
relevante archieven. In dit geval leidde het
onderzoek tot een fors uitgevallen archief-
gids over de Nederlands-Indonesische rela
ties over de gehele periode 1945-1963. De
40
literatuur
publicatie wordt aangekondigd als het eer
ste deel in een nieuwe reeks onderzoeks
gidsen van het ING.
Men kan zich afvragen of het samenstellen
van dit soort archiefgidsen niet meer op de
weg van het Algemeen Rijksarchief ligt.
Anderzijds wordt het ARA sinds circa 1992
wellicht te zeer in beslag genomen door
(semi-)permanente reorganisatieperikelen
om ook dit soort projecten nog ter hand te
kunnen nemen.
De auteurs van deze gids zijn door hun
jarenlange betrokkenheid bij de bovenge
noemde projecten bij uitstek gekwalifi
ceerd. In zeven hoofdstukken geven zij een
overzicht van de relevante archieven in
Nederland, Indonesië, het Verenigd Ko
ninkrijk, de Verenigde Staten, Australië en
België alsmede bij de Verenigde Naties in
New York. Het omvangrijkste is uiteraard
het hoofdstuk Nederland, dat ook de over
gebrachte archieven van de in Nederlands-
lndië c.q. Indonesië fungerende Neder
landse organen omvat. Het hoofdstuk
Indonesië is van de hand van mevrouw
Mona Lohanda, werkzaam op het Arsip
Nasional te Djakarta.
De beschrijving van de archivalia is bij de
omvangrijkste archieven in Nederland vrij
globaal, ongeveer op rubrieks- of subru
brieksniveau. Bij de archieven buiten
Nederland wordt als regel een selectie van
de relevante dossiers ('highlights') gegeven,
met vermelding van de inventarisnum
mers. Uitermate waardevol zijn de infor
matieve inleidingen bij elk hoofdstuk:
'Policies and administrative framework'.
Deze beschrijven niet alleen organisatie en
taken (zoals in een 'klassieke' archiefinven
taris), maar er wordt ook ingegaan op het
gevoerde beleid. De inleiding bij het hoofd
stuk Nederland omvat alleen al bijna 40
bladzijden.
Met dit eerste deel in de reeks onderzoeks
gidsen wekt het ING zeker verwachtingen:
mogen er nog velen volgen!
Dit boek bestaat uit twee delen. Het
eerste deel behandelt de rol van vrouwen
in wetenschappelijke genootschappen in
het algemeen en in historisch perspectief.
Schitterden geleerde vrouwen in de infor
mele salons in de 18e eeuw, de grote,
nationale academies van wetenschappen
met hun coöptatiesystemen lieten vrou
wen pas laat toe. Zij werden eerder toege
laten tot de minder prestigieuze lokale
genootschappen.
Een voor Nederland in ieder geval uniek
lokaal genootschap was het Natuurkundig
Genootschap der Dames te Middelburg,
dat van 1785 tot 1887 heeft bestaan. Dit
liet uitsluitend vrouwelijke leden toe.
Helaas ging het archief in 1940 verloren.
Vrijwel alle door de onderzoekster aange
schreven grote nationale academies lieten
de eerste vrouwen pas in de twintigste
eeuw toe, wat samenhangt met het feit dat
toen ook vrouwen aan universiteiten kon
den gaan studeren. Maar wetenschappelij
ke prestaties alleen leidden niet tot toela
ting tot de academies. Zo werd Nobel
prijswinnares Marie Curie in 1910 niet toe
gelaten tot de Académie des Sciences.
Buitenlandse academies, waaronder die in
Nederland, namen haar wel als lid aan. Dit
is een algemene trend, blijkbaar vonden de
academies het minder bedreigend buiten
landse vrouwelijke geleerden, die toch
nooit op vergaderingen zouden komen,
aan te nemen.
Het tweede deel gaat over de toelating van
vrouwen tot de Koninklijke Nederlandse
Academie van Wetenschappen (KNAW).
De eerste vrouw die gewoon lid werd,
maakte pas relatief laat haar intree. Dit was
de kristallografe Carolina MacGillavry, die
in 1950 lid werd. Haar volgden veertien
vrouwen, merendeels behorend tot de
afdeling Letterkunde. Voor dit tweede deel
deed Noordenbos evenmin als voor het
eerste deel archiefonderzoek. Het archief
van de KNAW, waaruit bijvoorbeeld zou
kunnen blijken wie de voordracht voor
deze vrouwen had gedaan of ondersteund
of welke vrouwen wel zijn voorgedragen
maar niet aangenomen, bleef voor haar ge
sloten. Alles hierover blijft dus gebaseerd
op veronderstellingen, deels ontleend aan
interviews van de betreffende vrouwelijke
academieleden.
Aan alle vijftien worden beknopte levens
beschrijvingen gewijd. Nu is vijftien
natuurlijk te weinig om uitspraken te doen
over algemene kenmerken van het soort
wetenschapsters dat tot de academie door
drong. Wat mij wel opviel is dat veel van
de wetenschapsters als zeer bescheiden
worden afgeschilderd. Voor Aafje Vos
kwam haar benoeming tot lid als een don
derslag bij heldere hemel. Ook M.A.
Schenkeveld-
van der Dus-
sen viel 'even
helemaal stil
van verras
sing'. Het be
gint er een
beetje op te
lijken dat le
vens van ge
leerde vrou
wen (niet al
leen in dit
boek, trou
wens) wor
den gemodel
leerd naar een nieuw, ditmaal seculier,
hagiografisch model. Nooit worden de
vrouwen beschreven als wetenschapsters
die tot iedere prijs een wetenschappelijke
carrière nastreefden.
Dat er weinig vrouwen lid zijn geworden
van de KNAW heeft alles te maken met het
feit dat er nog steeds zo weinig vrouwelij
ke hoogleraren zijn. Het percentage vrou
wen onder de gewone leden van de afde
ling Natuurkunde van de KNAW bedraagt
thans 0, dat bij de afdeling Letterkunde 6.
Het percentage vrouwelijke hoogleraren is
5, waarmee Nederland internationaal bij
zonder laag scoort. Om de vraag naar het
geringe aantal vrouwelijke leden van de
KNAW te beantwoorden zal dus nog een
ander onderzoek gedaan moeten worden,
namelijk naar het benoemingsbeleid bij
universiteiten. Maar ik neem aan dat het
nog wat jaren zal duren voordat de univer
siteiten hun archieven voor dit soort
onderzoek zullen openstellen.
41
Florence Koorn, archiefdienst voor Kennemerland Haarlem
Den Haag, SDU Uitgevers, 1999.
ISBN 9012088240. 167 blz., fl. 35,--.
Jan Bervoets, Algemeen Rijksarchief
De souvereiniteitsoverdracht aan Indonesië in 1949.
Willem Drees (staand) en Koningin Juliana
"*m - - "BV*! .-"C"
Den Haag, Instituut voor Nederlandse
Geschiedenis, 1999. 477 blz., fl. 45,-.
archievenblad
december 2000
F.J.M. Otten, Algemeen Rijksarchief
Walburg pers Zutphen 2000
december 2000 archievenblad