nieuwe perspectieven voor geschiedwetenschappelijk onderzoek?
REGIONALE HISTORISCHE CENTRA:
- v'G.-.;SS
u-'g TC,-
De combinatie van archiefzorg en weten
schap bij het SHCL deed mij van Amsterdam
naar Maastricht verhuizen. De wetenschappelij
ke functie die ik bij het Gemeentearchief sinds
1978 bekleedde, stond onder voortdurende
druk; liever moest ik mij uitsluitend opstellen
als archiefbeheerder en niet meer als historisch
onderzoeker. Het is dan ook tekenend dat mijn
opvolger een automatiseringsdeskundige zonder
archiefdiploma is. Was in 1978 mijn inhoudelij
ke, wetenschappelijke kennis doorslaggevend
voor mijn aanstelling, in 1998 speelde deze geen
enkele rol meer.
Deze ontwikkeling is in veel opzichten illus
tratief voor die in het Nederlandse archiefwezen
in de laatste tien a vijftien jaar. De academisch
gevormde archivaris is meer en meer geprofes
sionaliseerd tot 'informatiemanager'. In 1978
had de archivaris het recht een dag in de week
te besteden aan historisch grondslagenonder
zoek. Hij werd geacht wetenschappelijk te publi
ceren en liefst te promoveren. Daarvoor kreeg
hij althans ruimte. Veel meer dan tegenwoordig
waren de archieven centra van wetenschappelijk
onderzoek. Bij het
Algemeen Rijksar
chief was een club
onderzoekers in
nauwe samenwer
king met de Leidse
afdeling overzeese
geschiedenis actief
rondom het VOC-archief. Een onderzoek met
een grote internationale uitstraling, waaraan de
naam van Meilink-Roelofsz was verbonden.
Amsterdamse archivarissen als Oldewelt en Hart
leverden vanuit hun kennis van de bronnen een
belangrijke bijdrage aan de historiografie van han
del en scheepvaart, demografie, migratiegeschie
denis, enzovoorts. Zeer treffend is een uitspraak
van Oldewelt uit 1969 over het Amsterdamse
Gemeentearchief als Taboratorium voor histo
risch onderzoek'. In Utrecht werkte Cees Dekker,
een van de meest vooraanstaande mediëvisten
van Nederland. In Drenthe nam Rijksarchivaris
Heeringa als eerste in Nederland in de jaren zeven
tig het initiatief tot het schrijven van een weten
schappelijke provinciale geschiedenis.
Nog steeds
zijn er wetenschap
pelijk georiënteer
de en geïnteres
seerde archivaris
sen. Hun taakop
vatting komt ech
ter in toenemende mate in conflict met de
moderne eisen van professioneel archiefbeheer
en de druk om voor een groot publiek te gaan
werken. De ontwikkeling in het archiefwezen in
de afgelopen twintig jaar zou men in één woord
kunnen kenmerken als 'ver-ont-wetenschappe-
lijking'. Voor een deel is dat een onvermijdelijk
gevolg van de professionaliseringsprocessen die
zich in elke beroepsgroep voordoen. Moderne
management- en planningstechnieken deden
ook in het archiefwezen hun intrede. Uiteen
lopende eisen op het gebied van beheer en
behoud, huisvesting, klantvriendelijk werken,
en last but not least de digitalisering, maken een
versterking van de op beheer en dienstverlening
gerichte taakopvatting onontkoombaar. Ook in
het eigenlijke archiefwerk veranderde er de afge
lopen twintig jaar heel veel. Stond destijds bron
ontsluiting door middel van documentanalyse,
klassieke inventarisatie en indexering aan de
basis van het archiefwerk, tegenwoordig vormt
grootschalig beheer van massabestanden het
uitgangspunt. Voor zover de professionalisering
van de archivaris een verbetering van de organi
satie van het archiefbeheer en versterking van
de publieksdienst beoogt, valt deze ontwikkeling
alleen maar toe te juichen.
Maar er is meer aan de hand. De 'ver-ont-
wetenschappelijking' van de archivaris was ook
een bewuste beleidskeuze die samenhing met en
voortvloeide uit de PIVOT-ideologie. De bijbeho
rende technocratische opvattingen hadden veel
invloed in de top van het archiefwezen in de jaren
tachtig en negentig. Technocraten a la Max Beek
huis beschouwden historisch onderzoek als een
door voorbijgaande modes gestuurde hobby, die
geen grondslag kon vormen voor het werk van de
archiefinstellingen. Is het een wonder dat de ver
houding met de historische wereld in die tijd op
scherp stond? Ook de basis van het archiefwezen
in provincies en gemeenten, moest er niets van
hebben. Het professionaliseringsproces van de
archivaris wat betreft de plaats van het historisch
onderzoek heeft duidelijk geleid tot een betreu
renswaardig functieverlies. Maar terwijl de moder
ne archiefmanager zijn instelling steeds minder
als laboratorium voor historisch onderzoek zag,
beleefde het universitaire geschiedwetenschappe-
lijke onderzoek een geheel tegengestelde tendens.
Sinds de jaren zeventig vond daar enorme groei,
zelfs een doorbraak plaats van het regionale en
lokale historische onderzoek. Enerzijds ging deze
om 'verwetenschappelijking' van de regionale
geschiedenis, anderzijds om 'regionalisering' van
de geschiedwetenschap. In het algemeen gaat het
erom algemene verbanden en tendensen op het
spoor te komen door onderzoek binnen het ruim
telijk kader van een regio. Uitspraken over causale
verbanden en historische relaties in een bepaalde
regio zouden algemenere geldigheid hebben dan
voor die regio alleen, of vergelijkend regionaal
onderzoek zou meer inzicht in bepaalde historische
processen doen ontstaan. Mooie voorbeelden hier
van kan men vinden in de publicaties van de afde
ling Agrarische Geschiedenis van de landbouwuni
versiteit Wageningen, de zogenaamde Wageningse
School. Het is niet toevallig - ik blijf het benadruk
ken - dat de auctor intellectualis van deze school,
Slicher van Bath, uit het archiefwezen afkomstig
was. Enigszins gechargeerd kunnen we zeggen dat
de oorsprong van de Wageningse School in het
Rijksarchief in Overijssel ligt, waar Slicher van Bath
het bronnenmateriaal voor zijn Samenleving onder
Spanning had leren kennen. Daarnaast was er
natuurlijk de invloed van de Franse Annales met
zijn grote regionale monografieën.
Wat voor conclusies moet het archiefwezen
hier nu uit trekken? Men zou kunnen zeggen: laat
de archiefinstellingen doen waar ze goed in zijn,
kerntaken uitvoeren, archieven beheren en aan de
man brengen. Evenals alle andere klanten zijn his
torische onderzoekers van de universiteit slechts
gewaardeerde bezoekers van de studiezaal die je
met behulp van moderne ontsluitingsmethoden
en optimaal beheerde archieven zoveel mogelijk
helpt. Het archief is dan een soort loket voor infor
matie. Dit is de technocratische oplossing waar ik
niet in geloof. Die opvatting berust op het misver
stand dat we de professionaliteit van het archief
beheer en de informatievoorziening aan het
publiek zonder meer gelijk kunnen stellen aan de
functionaliteit van de archiefinstelling. Maar er
zijn alleen archiefinstellingen en archivarissen
omdat de samenleving behoefte heeft aan histori
sche kennis en bij de productie van die kennis
speelt de geschiedwetenschap nu eenmaal een
beslissende rol. Juist het feit dat historische vraag
stellingen en methoden voortdurend veranderen -
het is een merkwaardig technocratisch misver
stand dat dat een tekortkoming zou zijn - maken
telkens een beroep op nieuwe bronnen nodig, of
vereisen een andere kijk op oude bronnen. Voor
de ontwikkeling van de geschiedwetenschap is het
belangrijk dat archiefmedewerkers vanuit hun
kennis daarvan daaraan deelnemen. Wie enigs
zins vertrouwd is met historisch-wetenschappelijk
onderzoek, weet dat er altijd een wisselwerking
bestaat tussen vraagstelling en methode aan de
ene, en de inhoud en de mogelijkheden van de
bronnen aan de andere kant. Door hun intieme
omgang met die bronnen vormen archiefmede
werkers een onmisbare schakel in de productie
van historische kennis. Ervan uitgaande dat betere
kennis van en meer inzicht in het verleden een
groot cultuurgoed is, en dat die bij uitstek bereikt
worden door wetenschappelijk onderzoek, is
actieve en doelbewuste interventie vanuit de
archieven in het wetenschapsbedrijf onmisbaar.
De vraag is: hoe kunnen we de toe te jui
chen professionalisering van de archivaris en
het archiefbeheer combineren met die van ouds
her bestaande wetenschappelijke functie? Want
deze moet zeker in de toekomst behouden blij
ven en ten minste als doel en taak van de
archiefinstellingen moeten worden geformu
leerd. Bijvoorbeeld door intern-organisatorisch
een onderscheid te maken tussen de onderzoek
taak en de archieftaak met bijbehorende afdelin
gen, zoals bij de categorale instellingen als het
1ISG, het SHCL en het NIOD al langer het geval is.
Een terugkeer naar de situatie waarin de archiva
ris tegelijk onderzoeker was, is niet gewenst;
De vraag is:
hoe kunnen we de
toe te juichen profes
sionalisering van de
archivaris en het
archiefbeheer combine
ren met die van
oudsher bestaande
wetenschappelijke
functie?
Voor de staatssecretaris
zijn historici echter
slechts deel van het
amorfe en ongediffe
rentieerde publiek
dat iets over zijn, haar
of het verleden wil
opzoeken.
16
17
regionale historische centra
regionale historische centra
Archieven als
Door Ad Knotter
Het Sociaal Historisch Centrum
voor Limburg (SHCL) is een
archief-, bibliotheek- en onder
zoekinstelling op het gebied
van de sociaal-economische
en sociaal-culturele geschiede
nis van Limburg en omstreken.
Het wil uitdrukkelijk een
wetenschappelijk centrum zijn
op het gebied van de regionale
geschiedenis. Sinds de jaren
zestig, dus al vóór de oprich
ting van de Universiteit
Maastricht, staat het onder
patronage van bekende hoog
leraren op het gebied van
regionale geschiedenis als
Jappe Alberts uit Utrecht,
Spiertz uit Nijmegen en Van
derWoude uit Wageningen.
Ook het feit dat de directeur
van het SHCL tevens hoogle
raar is, drukt die wetenschap
pelijke ambitie uit. Wat betreft
doelstelling en onderwerp is
het SHCL het kleine en arme
broertje van het I1SG en ande
re categorale archiefinstellin
gen en documentatiecentra
met een wetenschappelijke
doelstelling, zoals het NIOD en
het Meertens Instituut.
Twintig jaar als onderzoeker en hoofd inventarisatie
bij het Gemeentearchief Amsterdam: hij kent de
archiefwereld dus goed. In diezelfde periode ver
schillende malen voor wetenschappelijk onderzoek
verbonden geweest aan de afdeling economische
en sociale geschiedenis van de Universiteit Utrecht:
dat maakt hem vertrouwd met het universitaire
wetenschappelijke milieu. Tegenwoordig combineert
hij beide hoedanigheden als directeur van het
Sociaal Historisch Centrum voor Limburg en hoogle
raar aan de Universiteit Maastricht.
Waren het historische gronden waarom Ad Knotter
als spreker was uitgenodigd op de discussiedag
'Archieven of Regionaal Historische Centra?'
Laboratorium historisch onderzoek
Onderzoek rondom het
VOC-archief bij het ARA.
Baai en stad van Naga
saki, Deshima en enkele
Nederlandse schepen,
1825. Collectie Algemeen
Rijksarchief.
Gemeentearchief
Amsterdam: ooit labora
torium voor historisch
onderzoek.
Ver-ont-weten-
schappelijking
Wageningse School
Schakel in productie historische kennis
Kenniscentrum en knooppunt
archievenblad
augustus 2000
augustus 2000
archievenblad