ÜJ
ikens, Apeldoorn in de schaduw van Het Loo 1785-1905.
Politieke, bestuurlijke en maatschappelijke ontwikkelingen in
Apeldoorn.
wetten werd de politieke autonomie van
de gemeente beperkt.
Op het eind van de 18e eeuw maakte
Apeldoorn deel uit van de relatief dicht
bevolkte oostelijke rand van de Veluwe.
Het kerspel vormde met de kerspels
Beekbergen en Loenen de hoge heerlijk
heid Het Loo, die in de periode tussen
1748 tot 1750 aan stadhouder Willem IV
was opgedragen. In 1795, het jaar dat de
heerlijkheid werd opgeheven, bedroeg
het aantal inwoners ervan 4448. Daarvan
woonde meer dan 60% in het kerspel
Apeldoorn. Dat bestond uit diverse, vaak
dicht bij elkaar gelegen buurschappen,
waarvan Het Loo/Noord-Apeldoorn met
513 ingezetenen wat betreft inwonertal
de grootste was. De inwoners van de
hoge heerlijkheid vonden voor het me
rendeel hun bestaan in de landbouw,
met name in de akkerbouw. Van belang
was voorts de papiernijverheid. In 1811
draaiden er in Apeldoorn, Beekbergen en
Loenen maar liefst 49 papiermolens,
waarvan het overgrote deel - 47 - overi
gens tot het kleinbedrijf gerekend moet
worden. Daarnaast waren er twee koper
molens. De verbindingen met de buiten
wereld werden gevormd door onverhar
de wegen, waarvan de grote oost-west
verbinding, de weg Utrecht-Amersfoort-
Deventer en verder naar Duitsland, van
ouds de belangrijkste was.
Omstreeks 1905 was de situatie grondig
gewijzigd. In dat jaar was het inwonertal
van de gemeente gestegen tot 31.786. De
overgrote meerderheid van de bevolking
woonde in Apeldoorn zelf, dat zijn karak
ter van een verzameling los van elkaar
gelegen buurschappen had verloren. Al
vóór het laatste decennium van de 19e
eeuw was de agrarische sector binnen de
beroepsbevolking afgenomen tot minder
dan 40%. Kort na de eeuwwisseling
waren de meeste papiermolens omgezet
in wasserijen; de vier overgebleven
bedrijven waren gemechaniseerd en pro
duceerden gezamenlijk dagelijks méér
dan vroeger alle molens tezamen in één
jaar. Verder trof men er sigaren- en tex-
mm'
Walburg Pers, Zutphen, 1999.
ISBN 90-5730-085-0. 312 blz., fl. 69,50.
De hier te bespreken studie, waarop
de auteur vorig jaar te Nijmegen promo
veerde, is vooral een bestuursgeschiede
nis. Binnen de grenzen van het tegen
woordige Nederland heeft het lokale
bestuur van het platteland gedurende de
'lange 19de eeuw' die kuikens in zijn
boek beschrijft, ingrijpende veranderin
gen ondergaan. Daarbij is voortdurend
sprake van een spanningsveld tussen een
ver doorgevoerd centraal bestuur op
nationaal niveau, waarbij het lokale
bestuur louter of vooral als uitvoerder
fungeerde, en een plaatselijk bestuur met
een eigen autonomie op talrijke terrei
nen.
Als geografische begrenzing koos de
auteur de gemeente Apeldoorn, die in de
late 18e eeuw nagenoeg overeenkwam
met het grondgebied van de hoge heer
lijkheid Het Loo. Zijn chronologische
begrenzing ligt wat het startpunt betreft
voor de hand: de Patriottentijd, waarin
nieuwe denkbeelden over het bestuur
overal terrein wonnen, de kortstondige
restauratie van het stadhouderlijk gezag
ten spijt. Het eindpunt 1905 lijkt minder
vanzelfsprekend. Had een afsluiting in
1919, de eerste gemeenteraadsverkiezin
gen na de invoering van het algemeen
(mannen)kiesrecht en de stemplicht in
1917, niet meer voor voor de hand gele
gen? In Apeldoorn leidden die verkiezin
gen tot een politieke aardverschuiving,
waarbij de Vrijzinnig Democratische
Bond 5 zetels verloor en daardoor meer
dan halveerde, terwijl de socialisten van
1 zetel naar 8 zetels sprongen en zo de
grootste partij gingen vormen. De auteur
koos niettemin voor een vroeger tiijdstip,
omdat rond 1905 de bestuursstructuur
zelf was veranderd. Rond de eeuwwisse-
ling ging de rijksoverheid op maatschap
pelijk terrein in toenemende mate de
richting bepalen. Men denke in dit ver
band aan de Gezondheidswet, de Wo
ningwet, de Leerplichtwet en de Onge
vallenwet, die alle tijdens de kabinetspe
riode Pierson-Goeman Borgesius (1897-
1901) tot stand kwamen. Tot dan toe had
vooral de gemeente het sociale gezicht
van de overheid bepaald. Door de nieuwe
literatuur
tielindustrie aan. Er waren naast arbei
derswoningen talrijke villa's verrezen en
de Dorpstraat was voor een groot deel
winkelstraat geworden. Apeldoorn kende
sinds 1877 een HBS en sedert 1901 een
ambachtsschool. Via verharde wegen
bestonden er goede verbindingen met
Amersfoort, Arnhem, Deventer en
Zwolle, via het spoor met Amersfoort en
Deventer, terwijl het Apeldoorns Kanaal
vervoer over het water mogelijk maakte.
Apeldoorn zelf was, in tegenstelling tot
de beide andere kerkdorpen binnen de
gemeentegrenzen, geëvolueerd van een
agrarische plattelandsgemeenschap tot
een provinciestadje.
Natuurlijk laat ook Luikens deze veran
deringen zien. Hij wijst erop dat het pro
ces van verstedelijking binnen de ge
meenteraad herhaaldelijk tot tegenstel
lingen leidde tussen het college van
B&W en de uit Apeldoorn zelf afkomstige
raadsleden enerzijds en de raadsleden,
woonachtig in het landelijk gebied, dat
aan deze ontwikkeling geen deel had.
Niettemin had hij naar mijn mening
deze evolutie nadrukkelijker in zijn
betoog moeten betrekken. Apeldoorn
verschilde daarin van Veluwse gemeen
ten als Epe, Voorst en Brummen. In hoe
verre is de Apeldoornse ontwikkeling van
agrarische gemeenschap naar provincie
stadje debet geweest aan de bestuurlijke
veranderingen die de schrijver consta
teert?
Luikens' studie beweegt zich langs drie
hoofdlijnen. In de eerste plaats onder
zoekt hij de bestuurlijke ruimte die de
centrale overheid het lokale bestuur liet
om eigen beleid te ontwikkelen. In hoe
verre kon het lokale bestuur een voor
beeldfunctie vervullen ten aanzien van
andere lokale besturen en van de centrale
overheid zelf? Verder onderzoekt hij de
machtsfactoren. Wie deelden de lakens
uit binnen het gemeentelijke spel? Gaat
het om functies of personen, of spelen
beide een rol? Welke invloed hadden de
inwoners van Apeldoorn op de besluit
vorming? Waarmee we bij de derde
hoofdlijn zijn beland: het bestuurlijke
draagvlak. In hoeverre waren de ingeze
tenen geïnteresseerd in het lokale
bestuur? Hoe vormden en ontwikkelden
zich op lokaal gebied partijschappen,
politieke stromingen en uiteindelijk poli
tieke partijen in de moderne zin? Twee
velden krijgen speciale aandacht: het
openbaar onderwijs en de gemeentelijke
armenzorg. Deze vormen als het ware de
toetsstenen voor Luikens' onderzoek.
Het boek kent een heldere systematische
opbouw. Het is opgezet als een triptiek
van tijdvakken. Deel 1 behandelt de
periode van 1785 tot 1825, deel 2 die van
1825 tot 1870 en deel 3 loopt van 1870
tot 1905. Elk deel bestaat uit een gedeelte
waarin de bestuurlijke ontwikkelingen
op nationaal niveau wel erg uitvoerig en
op een nogal schoolse wijze worden
beschreven, gevolgd door een beschrij
ving van de veranderingen in Apeldoorn
op demografisch, economisch, maat
schappelijk en cultureel gebied; daarna
komt het bestuur in Apeldoorn aan bod
en tenslotte richt de schrijver de blik op
de vermelde deelaspecten: het openbaar
onderwijs én de gemeentelijke armen
zorg.
De studie stoelt op gedegen archiefonder
zoek, waarbij vooral van de gemeentelij
ke archivalia veel gebruik is gemaakt.
Daarnaast vormden kranten een belang
rijke informatiebron, zoals het nieuws-
en advertentieblaadje De Kaleidoscoop,
verschenen tussen 1844 en 1851, De
Deventer Courant en natuurlijk de Apel-
doornsche Courant en de Nieuwe Apel-
doornsche Courant.
Behalve mijn zojuist gemaakte opmer
king over de mogelijke rol van de evolu
tie van Apeldoorn van agrarische platte
landsgemeente naar een meer stedelijke
agglomeratie, zijn er meer kritische
opmerkingen te plaatsen. Zo lijkt de
schrijver weinig vertrouwd met het ver
schijnsel marken en buurschappen en
wordt ook de rol van deze instellingen
onderbelicht. Problemen heb ik met de
titel van het boek - Apeldoorn in de scha
duw van Het Loo -die niet wordt gerecht
vaardigd door de inhoud. De bewoners
van Het Loo vormden zeker een factor in
het politieke krachtenveld, maar om
Apeldoorn daarom meteen in de scha
duw van de residentie te plaatsen, gaat
mij te ver. Dan zijn er nogal wat slordig
heden. Op p. 94 wordt in het onder
schrift de afbeelding van het gezicht op
Apeldoorn van Jan de Beijer uit 1744
gedateerd als eind 18e -eeuws, terwijl de
tekening wordt toegeschreven aan de
Apeldoornse tekenaar Arie Lieman, die
echter leefde van 1816 tot 1893. Boven
dien is de vindplaats onjuist. Vervelend
is ook dat in de op pp. 133 en 134 ver
melde bedragen punten zijn geplaatst
waar komma's horen te staan, zodat de
bedragen eindigend op een halve cent
duizend maal hoger uitvallen dan in wer
kelijkheid het geval is. Een ongelukkige
fout maakt de schrijver op pp. 184 en
185, waar hij minister Nicolaas Gerard
Pierson verwart met diens jongere broer,
de theoloog, wijsgeer en estheet Allard
Pierson. Wezenlijk zijn deze laatste zaken
uiteraard niet.
Dit alles neemt niet weg dat de dissertatie
van Luikens een geslaagde aanvulling is
op de bestuursgeschiedenis van Neder
land. Maar al te vaak wordt die teveel van
bovenaf bekeken en het ware daarom te
wensen dat een dergelijk onderzoek naar
het functioneren van het plaatselijke
bestuur ook in andere gemeenten navol
ging vindt. Dankzij Apeldoorn in de scha
duw van Het Loo maken we kennis met de
praktijk aan de basis en daarmee onder
streept deze studie weer eens het belang
van het lokale en regionale onderzoek.
35
archievenblad augustus 2000
- -V. i 3L
R.M. Kemperink, Ugchelen
augustus 2000
archievenblad