c e n s i e s
ignalementen
m KLUNS
Bewaard voor d' eeuwigheid?
De Binnenlandse Veiligheidsdienst als Doornroosje.
literatuur
WEG MET'-.
34
35
Toetsing bewerking archief van de Binnenlandse veiligheidsdienst
deel 1: advies, deel 2: bijlagen.
Raad voor Cultuur Den Haag, november 1999, 33 blz. en 60 blz.
c:-ib
SU ID
AFRIKA
Protestdemonstratie tegen het Nederlandse regeringsbeleid.
Onder de bovenstaande titel, waarvan het eerste deel wellicht onbedoeld dubbelzinnig is, is een
advies van de Raad voor Cultuur gepubliceerd in een speciale opmaak, kennelijk bedoeld om uit
het veld van het archiefwezen meer aandacht te krijgen dan gebruikelijk is. Inderdaad is hier wel
iets bijzonders aan de hand. In feite bepleit de Raad om voor het archief van de BVD een essentieel
onderdeel van de archiefwetgeving voor 100 jaar buiten werking te stellen, namelijk de selectiever
plichting, in wat in 's Raads genuanceerde amplitudo eufemistisch een moratorium heet.
Na een ongeëvenaard langdurige proce
dure en herhaalde adviezen van de Raad en
zijn voorgangers, de bemoeienis van enkele
gerechtelijke instanties en in 1995 van de
Tweede kamer kon er in 1995 een ontwerp-
selectielijst voor de BVD worden vastgesteld.
Aan de Tweede kamer werd de toezegging
gedaan dat de selectie volgens de ontwerp-
lijst zou plaatsvinden, maar dat er aan de fei
telijke vernietiging een evaluatie zou vooraf
gaan. De ontwerplijst vormt een van de bij
lagen die bij het advies zijn gevoegd. Een bij
zondere, door de Raad ingestelde commissie
verrichtte de evaluatie die in het hier bespro
ken advies is vastgelegd.
Bij de BVD vindt evenals bij alle andere over
heidsdiensten meer archiefvorming plaats
dan alleen ingevolge de uitvoering van een
bepaalde wet, in dit geval de Wet op de
Inlichtingen en Veiligheidsdiensten. Ik be
perk me tot de onderdelen van het archief
die de uitvoering van laatstgenoemde wet
betreffen. Het advies van de Raad gaat niet
in op een bepaalde categorie, die wel in de
selectielijst staat (4.1), maar die ook binnen
de BVD nog in discussie is. Het betreft
bescheiden betreffende resp. verkregen uit
geheime bronnen. Daar kan dit commentaar
dus evenmin op ingaan.
Uit de Wet op de Inlichtingen en Veilig
heidsdiensten blijkt dat een deel van de
gegevensverwerving van de BVD verloopt
door gebruikmaking van openbare bronnen
door bemiddeling van afdelingen van (vroe
ger) de gemeente- en rijkspolitie en tegen
woordig de regiopolitie. Deze afdeling wordt
wisselend als P1D of RID afgekort, (staande
voor plaatselijke, politieke of regionale
inlichtingendienst). Uit de regelingen en uit
een juridische procedure tussen een actie
groep en de politie in Nijmegen blijkt, dat de
RID's geen kopieën bijhouden van het mate
riaal dat voor de BVD bestemd is. Dit bete
kent, dat ook voor zaken op plaatselijk
niveau binnen de Nederlandse samenleving
alleen het BVD-archief te zijner tijd als bron
kan dienen, en dat dus niet zoals elders bij
de overheid gebruikelijk, de archieven van
de onderscheiden bestuurslagen elkaar aan
vullen. Dat betekent dus tevens dat het BVD-
archief het bewaarniveau is voor alles wat
met de taakstelling van de dienst verband
houdt, ook het plaatselijke element. Het
advies van de Raad maakt van dit verschijn
sel geen melding.
De categorieën voor gedeeltelijke bewaring
resp. voor vernietiging aangewezen zijn:
4.2.1 Bescheiden betreffende personen
behorende tot categorieën die van zeer groot
belang zijn voor de uitvoering van de taken
van de BVD: bewaren, met een uitzondering
die in het verband van dit artikel niet van
belang is;
4.2.2. Idem maar 'zeer groot belang' vervan
gen door 'groot belang'; 15 jaar na vastleg
ging, maar niet eerder dan 5 jaar nadat een
gerechtelijke procedure van een persoon om
inzage van 'eigen' stukken is afgehandeld;
4.2.3. Idem maar 'groot belang' vervangen
door 'belang': 10 jaar na vastlegging, met
dezelfde restrictie als 4.2.2.
4.3.1. Bescheiden betreffende organisaties
die object van onderzoek zijn van de BVD:
15 jaar na vastlegging.
Het advies van de Raad stelt terecht dat men
uit deze categorieën dossiers niet met algeme
ne criteria als het bewaren van 'het handelen
van de overheid op hoofdlijnen' kan selecte
ren. Verder wijst de Raad terecht op de bijzon
dere staatsrechtelijke positie en taakstelling
van de BVD, waardoor er slechts van een
summiere democratische controle sprake kan
zijn. Dat zijn redenen om extra voorzichtig
met het materiaal om te springen. Als er dus
uit moet worden geselecteerd, dan dient er
met objectieve criteria te worden gewerkt met
een minimale kans op fouten. De drie eerst
genoemde categorieën zijn tijdens de
archiefvorming zo onderscheiden. Maar een
eenmaal toegekende categorietoewijzing
wordt in het proces van de bemoeienis met
een persoon niet gewijzigd. Hierdoor komen
archievenblad
juni 2000
in alle drie categorieën personen voor die
volgens een definitie van een voorganger
van de raad tot personen die een bijzondere
betekenis hebben gehad voor de samenle
ving (ik parafraseer dit), en die algemeen in
selectielijsten onder de uitzonderingen van
vernietigbare bescheiden worden genoemd.
Het is dus niet zo, dat in het BVD-archief
deze personen alleen in de hoogste categorie
voorkomen. In de in totaal 10 manuren
durende steekproefsgewijze controle-actie
op de selectiewerkzaam heden van de Cen
trale Archiefselectiedienst bleek dan ook dat
er twee dossiers op de naar mijn schatting
tenminste 60 en maximaal 120 (ik heb zelf
eens zo'n actie bij de Immigratie- en
Naturalisatiedienst gedaan) ten onrechte
voor vernietiging waren aangewezen. Ook ik
vind dat percentage te hoog. Archivarissen,
ook vakbekwame, hebben wel een histori
sche achtergrond, maar zijn geen specialis
ten in na-oorlogse politieke geschiedenis.
Bovendien, en dat is mijn toevoeging, kun
nen zij niet alle plaatselijke omstandigheden
in heel Nederland kennen, en personen
kunnen ook plaatselijk van groot maat
schappelijk belang zijn en daarbuiten volle
dig onbekend.
De Raad maakt verder nogal een punt van de
zogenaamde cross-linking van dossiers
betreffende personen onderling en die
betreffende organisaties, waardoor volgens
de Raad de organisatiedossiers voor integrale
bewaring in aanmerking komen. Bovendien
worden organisaties rechtstreeks genoemd
in de Wet IVD als objecten van de dienst.
Het kan hier ook gaan om uniek materiaal
van plaatselijke herkomst. Het is dan ook
verbazingwekkend dat de Raad slechts tot
een moratorium van weliswaar 100 jaar
adviseert. Op grond van de tot nu toe gepre
senteerde argumenten zou men moeten stel
len: helemaal niet vernietigen, niet nu en
niet over 100 jaar. Dat neemt niet weg dat er
veel waardeloos en vernietigbaar materiaal
tussen zit, maar dat blijkt niet uit het advies.
Tot nu toe is alleen uitgegaan van het belang
van de dossiers voor het historisch onder
zoek. De Raad merkt echter terecht op, dat
ook het belang van de rechtszekerheid van
de burger die object is geweest van onder
zoek van de BVD met de voorgestelde termij
nen in het gedrang komt. De termijn van
15 jaar of 10 jaar na het opmaken van de
stukken is daarvoor beslist te kort. Het meest
bekende geval, dat van de Rotterdamse inge
nieur Wilmans, had met de hantering van
deze termijn nooit enige genoegdoening
kunnen krijgen, omdat het over activiteiten
van de BVD sinds de jaren 60 ging. Als er
werkelijk minder belangrijke personen in de
dossiers voorkomen, dan zou de vernieti
gingstermijn van hun gegevens niet 15 en
10 jaar na vastlegging moeten zijn, maar 75
jaar na geboortejaar van de betrokkene, met
dezelfde restrictie voor lopende procedures.
Waarom het onderzoek naar criteria voor
het uitselecteren van permanent te bewaren
dossiers betreffende maatschappelijk belang
rijke personen uit deze categorie 100 jaar zou
moeten duren is mij een raadsel. Ten eerste:
waarom 100 jaar, en niet de 75 jaar uit de
nieuwe wetgeving op dit gebied? Maar ook
zonder dat: ik begrijp niet waarom personen
die nu aan de aandacht van de selecteur ont
snappen over 75 of 100 jaar wel zouden
opvallen. Als het dossier, gesteld dat het
bestaat, van Aiko Plattje, een twintigjarige
stakingsleider uit Z.O.-Drenthe in de jaren
zeventig, daarna nooit meer aan de slag geko
men, nu op de verkeerde stapel terecht is
gekomen, waarom dan over een eeuw niet?
Of wil men over 75 of 100 jaar een lijst ver
spreiden van alle dossiers die misschien voor
bewaring in aanmerking komen en daar
heel Nederland op laten aanstrepen wie
belangrijk genoeg was? Alsof er bovendien
over belangrijke lieden geen onbenullighe
den kunnen worden vastgelegd? Hooiber
gen vol om met Docters van Leeuwen te
spreken. Dat is toch geen selectiemethode?
De categorieën 4.2.2 en 4.2.3 bevatten ook de
dossiers betreffende veiligheidsonderzoeken
die personen betreffen die in aanmerking
wensen te komen voor zogenaamde vertrou
wensfuncties. Rapporten voor "goedgekeur
de" personen zijn 5 jaar geldig, en een goede
bewaartermijn hiervoor zal dus kunnen zijn: 5
jaar na de volgende goedkeuring of 10 jaar na
opmaken van het rapport. Juridische procedu
res kunnen hieruit ook niet voortvloeien.
"Afkeuringen" moeten zoals al gesteld achter
af controleerbaar zijn, en alleen al om die
reden zijn de gemelde bewaartermijnen te
kort. Niettemin is er toch wel een forse reduc
tie mogelijk, namelijk in de dossiers van goed-
gekeurden, en in de dossiers waaruit blijkt dat
de dienst helemaal geen actie heeft onderno
men. Of er aanleiding is en technische moge
lijkheden zijn om uit deze of uit een andere
categorie een steekproef te bewaren (de alge
meen rijksarchivaris had hierover een voorstel
moeten doen) waag ik met het voorbeeld van
de IND in mijn achterhoofd te betwijfelen.
Ook de selectie van een steekproef is overigens
buitengewoon omslachtig, nauwelijks minder
omslachtig dan het voorstel dat de Raad doet
om toch dossiers betreffende maatschappelijk
belangrijke personen uit te selecteren.
Maar iedere actie zo maar 100 jaar uit te stel
len, dat vind ik een diskwalificerend zwakte
bod.
De Raad trekt in twijfel - mede gevoed door
een in de bijlagen overlegd inspectierapport
van de Rijksarchiefinspectie (bijlage 5) - of
alle vernietiging bij de BVD in het verleden
wel zo volledig is gedocumenteerd als de
dienst zelf voorgeeft. Zowel het rapport van
de commissie-Zoutendijk (kamerstukken
22036), die in 1995 in opdracht van de
Tweede Kamer het vernietigingsbeleid bij de
BVD onderzocht, als het rapport van de
commissie-Valk (kamerstukken 25809) uit
1998 maken melding van het gebruik op
grote schaal van ook nu nog aanwezige
microfilms uit de periode van de koude oor
log. Een groot deel van de microfilms betreft
vernietigbare en intussen gedocumenteerd
vernietigde bescheiden. De Raad had dit
aspect kunnen (laten) onderzoeken door
deze microfilms te vergelijken met de vernie
tigingsverklaringen en de aanwezige dossiers.
Beide commissies kwamen overigens zonder
dat te doen tot de conclusie dat er geen aan
leiding was om te veronderstellen dat de BVD
ongedocumenteerd heeft vernietigd.
Het was de redacteur van het Archievenblad
die mij gevraagd heeft deze recensie te schrij
ven niet bekend, dat ik zelf als onderzoeker
aan het rapport van de commissie-Valk had
meegewerkt. Ik heb alleen kennis uit open
bare bronnen in dit stuk ingebracht, en
geheel in de traditie van inlichtingendien
sten: ik mag niet eens vertellen of ik meer
weet dan wat ik hier heb geschreven. Dat
blijkt pas wanneer de archiefstukken die aan
de onderzoeksrapportages ten grondslag lig
gen openbaar zullen zijn: over 75 jaar.
Arnold den Teuling
juni 2000
archievenblad