e c e n s i e s ignalementen JA de Moor, Westerling's oorlog Indonesië 1945-1950, de geschiedenis van de commando's en parachutisten in Nederlands-lndië 1945-1950 Jacob Olie jbz 1834-1905 Peter Paul de Baar, Jacob Olie (1834-1905) fotograaf van Amsterdam. Drie wandelingen door de stad rond 1900 literatuur Een krijgsgeschiedkundig werk dus dat in eerste instantie de verrichtingen van de Speciale Troepen en Paratroepen (zoals ze officieel heetten) als onderdeel van het voormalige Koninklijke Neder lands-Indische Leger (KNIL) beschrijft. Maar ook beoordeelt het het optreden in het (historisch!) perspectief van de doel stellingen van het KNIL. De Moor (p. 76) verwoordt dit globaal: "Nederland moest laten zien dat het de orde en veiligheid kon herstellen en dat het de economie weer op poten kon zetten. De vraag was met welke middelen de strijd gevoerd moest worden." Daarnaast beschrijft hij hoe de Speciale Troepen als een ongeleid projectiel dreigen te functioneren als hun werkzaamheden uiteindelijk niet tot het gestelde doel hebben geleid, en Indonesië inmiddels onafhankelijk is geworden. Op 23 januari 1950 roept Westerling dan zijn oude getrouwen van de commando's op om mee te helpen aan een staatsgreep in Pasoendan en een regeringswisseling in Jakarta, zonder feitelijk iets uit te voeren. Dit was zeker in strijd met de doelstellin gen van het KNIL. Intussen hebben we tot in alle details kennis kunnen maken met de krijgsver richtingen van het onderdeel. Bij de morele verwerking van al die contra- guerilla moeten we niet kleinzerig zijn. De Moor schrijft boeiend, verhaalt uit voerig, brengt ons voor zover de bronnen het toelaten naar het heetst van de strijd en maakt ons als het ware medeplichtig. Van de actoren maakt hij echter aller minst helden; daarvoor kent hij te zeer de andere kant. Hij is betrokken bij de Lindschoten-editie van het belangrijke literaire werk van de achttiende-eeuwer J. van Haaften, die toen reeds protesteer de tegen de kolonisatie van het Oosten. En zelf zegt hij in het Haarlems Dagblad (Leiden, 14 oktober 1999) "Ik denk dat we de strijd niet hadden moeten voeren." Een bewust gekozen perspectief dus, waarin het persoonlijke morele standpunt van de historicus ondergeschikt lijkt te zijn gesteld aan zijn zelf opgelegde werkopdracht. Een en ander is ook van invloed op het onderzoek. Men mag aannemen dat het Nederlandse bronnenmateriaal voor zo ver het handelt over de verrichtingen van het KNIL en de Speciale Troepen, zo volledig mogelijk is geraadpleegd. Een belangrijke rol spelen hierbij de geheime diensten, zoals het NEFIS. Niet alles komt hierbij boven tafel: uit het bewaard gebleven materiaal is vooralsnog niet te herleiden wat zich nu precies in een - door een eenheid 'belabberde' - specifie ke kampong afspeelde. Waarschijnlijk zal ook de Indonesische onderzoeker, zolang hij zich bezighoudt met de geschiedenis van de vrijheidsstrijd tot december 1949, het hiermee moeten doen. Indonesische bronnen schijnen eveneens schaars zijn. In dit boek komt hij dan echter alleen Ne derlanders tegen; de krijgsverrichtingen van de eigen guerrilla's blijven schimmig op één uitzondering na: de acties van Poncke Prinsen, ook een Nederlander... 32 literatuur De zaken veranderen wanneer in januari 1950 Westerling zijn onberaden procla maties en ultimatums verspreidt. Dan gaat het om een gebeurtenis, die niet alleen krijgskundige implicaties heeft, maar ook politieke, waarbij zowel Nederlandse als Indonesische autoriteiten optreden. Binnen het Nederlandse kamp spelen zich allerlei spectaculaire reacties af. De uitvoerige beschrijvingen zijn nagenoeg volledig aan Nederlandse archieven ontleend: NEFIS-rapporten, verhoren van krijgsraden, geheime corre spondentie van gezagsdragers naar de ministeries van Uniezaken of Buiten landse Zaken, correspondentie van mili tairen uit hun privé-archief. Ook de Indonesiërs krijgen we slechts vanuit Nederlands perspektief te zien. Geen enkele aangehaalde bron is in het Bahasa, Maleis of andere Indonesische taal, met uitzondering van enkele genoteerde uit spraken van KNIL-molukkers in het Nederlandse archief van het ministerie van Justitie. Zelfs kranten, pamfletten of andere publicaties worden niet genoemd. Hoeveel Nederlandse historici zijn overi gens het Maleis of Bahasa (nog) machtig? Ook de beperking van De Moors histo risch onderzoekskader is als een 'perspec tivische verkorting' te beschouwen: de politieke verwikkelingen dienen immers slechts als decor voor de lotgevallen van de commando's binnen het KNIL-in-ont- binding. Een van de redenen van Wes- terlings optreden was zijn hoop dat de commando's binnen het Indonesische bestel een eigen rol zouden spelen, en er moest vooral worden aangegeven waar om deze hoop ijdel was. Het verhaal van het (door Nederland ongewenste?) ver loop van de constitutionele ontwikkeling van de eenheidsstaat Indonesië blijft dus vaag, de Indonesische actoren blijven schimmen op de achtergrond. Een voorbeeld van narratieve verteke ning springt significant in het oog: de president van de deelstaat Pasoendan, waar Westerling tijdens zijn coup ope reerde, was de lokale landsheer Raden Adipati Aria Wiranatakusuma. De Moor beschrijft hem op p. 429 - aan de hand van teksten van het NEFIS en rapporten van de Hoge Vertegenwoordiger van de kroon - als een 'intrigant' en 'windhaan van zelfs voor Indonesië abnormale pro porties'. Dit lijkt me typisch de visie van een tegenstander. Zijn die bewoordingen niet karakteristiek voor een Westerse agent uit 1950, die kennelijk Livius' ver maarde beschrijving van Hannibal - met zijn perfidia plus quam Punica AUC XXI, IV - zo mooi vond dat hij deze op een Indonesiër toepast? Vertonen de gemelde levensfeiten van de president eigenlijk geen oppervlakkige overeenkomsten met die van een Nederlandse landsheer die in de zestiende eeuw in opstand tegen zijn Spaanse koning geraakte en wegens de ondoorzichtigheid van zijn bedoelingen 'de Zwijger' werd genoemd? Wellicht wilde die Soendanese prins op zijn manier ook een soort vader des vader lands voor de Soendanezen zijn. Misschien moeten we het antwoord in het vervolg van Ludy Giebels biografie van Sukarno afwachten. In het zojuist verschenen eerste deel haalt zij wel dege lijk Indonesische bronnen aan. Dit deel eindigt echter met de soevereniteitsover- dracht, dus vlak voor het optreden van Westerling. Het hele verhaal van het begin van de Indonesische onafhanke lijkheid en de perikelen rond de vorming van de eenheidsstaat - die intussen hun actualiteit nog steeds niet hebben verlo ren - zullen we toch, hoever ons Neder landse bronnenmateriaal ook reikt, samen met Indonesiërs moeten schrijven. Wat een zout op deze slak, het beest is allang in een plasje weggevloeid! Wat overblijft is een afgerond geheel wat betreft de geschiedenis van een krijgseen- heid in het naoorlogs Nederlandsch- Indië, waarbij eerbetoon of afschuw aan de lezer wordt overgelaten. Ik zag onder tussen al genoeg boekhandelaren die hem met enig recht op de bestsellerslijst hebben geplaatst... Het boek bevat een inleiding, een biografie, een bibliografie, een overzicht van en een toelichting op de collectie. Jacob Olie was bouwkundige en tekenle raar aan de eerste Amsterdamse ambacht school. In zijn vrije tijd fotografeerde hij 33 .4' Uitgeverij Balans Amsterdam, 1999 ISBN 90 5018 425 1, fl. 69,50 Tweede van links is Raymond Westerling, hier temidden van enige veteranen. Zoals de titel zegt, is dit werk geen biografie van Raymond Westerling, die als een van de eerste voormannen van de Speciale Troepen in Indonesië optrad of huis hield. Wel staan de meeste relevante levensfeiten van deze spectaculaire persoonlijkheid erin. Feitelijk opereert hij hier in een veel ruimer kader, dat hem tot zijn werkelijke proporties terugbrengt, want dit is de geschiedenis van het militaire onderdeel, het 'wapen' waarin hij vocht. Het gaat hier om de 'groene' of 'rode' baretten, het type dat Peter Faber zo karakteristiek heeft neergezet in Hans Hylkema's film Oeroeg. Aan dit beeld heeft het boek hoegenaamd niets veranderd. archievenblad april 2000 Jan Bervoets, Algemeen Rijksarchief Den Haag _JU^| I Jacob Olie jbz 1834-1905 Focus publishing, 2000. ISBN 90-72216-97-of (paperback alleen verkrijgbaar bij het Gemeentearchief Amsterdam fl. 59,-), 268 blz., fl. 95,-; Peter Paul de Baar, Jacob Olie (1834-1905) fotograaf van Amsterdam. Drie wandelingen door de stad rond 1900. Thoth Bussum. ISBN 90-6868-232-6. 63 blz., fl. 18,50. Het gemeentearchief Amsterdam beheert de prachtige collectie negatieven en afdrukken van Jacob Olie. Sinds enige jaren beheert het ook het archief van deze 19e eeuwse foto graaf. Bij de tentoonstelling over Jacob Olie in hetzelfde gemeentearchief verscheen in de serie Monografieën van Nederlandse fotografen een zeer fraai uitgegeven publicatie over het leven en werk van deze fotograaf. Anneke van Veen, conservator fotografie van het gemeentearchief, schreef het. april 2000 archievenblad

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 2000 | | pagina 16