c e n s i e s
ignalementen
Naar een nieuw paradigma in de archivistiek
Jaarboek 1999 van de Stichting Archiefpublikaties
literatuur
De vormgeving is prachtig, ook die
van de schutbladen tussen de hoofdinde
ling. Deze indeling bestaat uit 1. Archief
wetenschap, 2. De kwaliteit van het
archief en het archiefbeheer en 3. De pro
fessie. Daar kan men ook nog jaren mee
vooruit. De titel van het boek geeft aan
dat er echter hogere aspiraties zijn. Ik zal
in deze recensie proberen na te gaan in
hoeverre deze aspiraties worden waarge
maakt.
Theo Thomassens 'Een korte introductie
in de archivistiek' heb ik ook in een eer
dere versie gelezen; de nu gepubliceerde
is de twaalfde. Bij herlezing viel het mij
tegen. Van de eerste keer kan ik me niet
herinneren dat ik het zo'n rommelig ver
haal vond, met een telkens veranderend
perspectief van waaruit het onderwerp
wordt behandeld (archiefstuk, archief in
wording, archief afgesloten, archiefvor
mer, archivaris, archiefgebruikende amb
tenaar of uitvoerende medewerker of
onderzoeker, naar keuze) en vol herha
lingen. Ongetwijfeld door de herhaalde
herzieningen, is er in de voorlaatste para
graaf ook nog een verwisseling van de
begrippen structuurbeginsel en bestem
mingsbeginsel ontstaan. De inleiding tot
het hoofdstuk geeft aan dat de redactie
het beschouwt als een visionaire catalo
gus van de grondwaarheden van de
Si-
Nederlandse archivistiek. Dat lijkt mij
beslist te veel eer.
Dat herhaalde omwerkingen ook tot
goede resultaten kunnen leiden bewijst
het stuk van T. Cook, 'What is past is pro
logue: a history of archival ideas since
1898, and the future paradigm shift', dat
een duidelijk overzicht geeft van de
doorwerking van de ideeën uit de
Handleiding van 1898 in de Angelsak
sische wereld, en de soms ingrijpende
verschillen daarin tussen Groot-
Brittannië de Verenigde Staten, Canada
en Australië. Hij eindigt met een aantal
redelijk algemene conclusies, maar
schetst evenmin als het erop volgende
stuk van Thomassen, 'Paradigmatische
veranderingen in de archiefwetenschap',
enig beeld hoe het nieuwe paradigma er
dan wel uit zou kunnen zien. Als er een
nieuw paradigma nodig is, beschrijf dat
dan. Maar veel verder dan: het is nieuw,
moeilijk en verheven, komt men per
saldo niet en met onverklaarde beeld
spraak als 'postcustodial' en 'postmo
dern' schieten we ook niets op.
Thomassens samenvatting van zijn ove
rigens goed in elkaar zittende stuk, karak
teriseert de tegenstelling in het object
van de archiefwetenschap in de 20ste en
21ste eeuw als resp. archief van een
bestuur of ambtenaar, en procesgebon
den informatie. Ik zie daar evenals
Muller, Feith en Fruin (MFF) geen tegen
stelling in. Ook zij kenden de noties, al
gebruikten zij andere formuleringen,
zoals zij ook het structuurbeginsel niet
expliciet hebben gedefinieerd. Een veran
dering in onderzoeksmethode of in de
manier van omgaan met het vak behoeft
28
literatuur
nog geen wezenlijke verandering te bete
kenen. De beide auteurs hebben ook niet
aangetoond dat er op de automatisering
noodzakelijkerwijs een principiële veran
dering in de archieftheorie moet volgen.
Aan de invoering van de kopieermachi
ne, in de ontstaansfase van archiefbe
scheiden toch ook een werkelijke door
braak, is dat soort consequenties ook
nooit toegedicht. Wel zijn er veranderin
gen in methoden en thema's (sinds de
kopieermachine is er veel meer aandacht
voor selectievraagstukken bijvoorbeeld)
geweest, maar niet in de principes. Een
gelabelde mand met kleitabletten uit
Mitanni of Kreta of een bos Inca-knopen-
touwtjes vervult dezelfde administratieve
functie als een database met een digitale
boekhouding, en ook en juist volgens
Thomassen en Cook bepaalt de functio
naliteit de archieftheorie.
In de inleiding tot het tweede deel
(p.82) wordt aangekondigd dat het
begrip records continuum het centrale
thema is van het jaarboek. Voor het eerst
was dat in de Bataafs-Franse tijd doorbro
ken, zo wordt gemeld, dus gelukkig
denkt niet iedereen dat dit begrip uit
Australië afkomstig is. Sterker nog, er zijn
in Nederland nog steeds circa 200
gemeenten, waar het complete archief
door de bestuursambtenaar wordt
beheerd en niet door een archivaris. Daar
zijn archieven bij die een continuum
kennen sinds de veertiende eeuw. Als wij
met onze tijd mee willen gaan moeten
we dit dus vooral als een ideale toestand
beschouwen.
Peter Horsman beschrijft in 'Archief
systemen en kwaliteit', hoe gangbare
archiefbeheerssystemen passen in uit de
managementwereld afkomstige kwali
teitsmodellen. Een informatief stuk, hoe
men over het onderwerp op zich ook
mag denken: juist vanwege het sterk nor
matieve karakter van de Nederlandse
archiefopleidingen (niet alleen voor his
torisch, maar ook voor dynamisch
archiefbeheer en alles daartussen) komt
de kwaliteitsmanager eigenlijk pas in
beeld bij de dienstverlening. Een soortge
lijk stuk is dat van Van Bussel en drie
anderen, 'Vergeten voorwaarden, de rol
van het records management in het ver
beteren van de performance van een
organisatie'. Uit de titel blijkt al dat de
auteurs niet de moeite hebben genomen
nodeloos vakjargon te vertalen in gang
baar Nederlands. Het betreft hier een toe
passing van managementliteratuur op
archiefvorming, met inbegrip van de digi
tale, deze keer weergegeven als ICT. In
tegenstelling tot wat men vervolgens zou
verwachten wordt niet iedere zinsnede in
ICT-terminologie omgezet, integendeel,
ook dit is gewoon een praktisch stuk.
Hans Hofman's, 'Het intellectueel beheer
van archiefbescheiden in het digitale
tijdperk', geeft alleen een praktisch over
zicht van problemen bij de beschrijving
van digitale archiefbescheiden, zonder
oplossingen voor te stellen. Een over
zicht van de Australische benadering van
archiefbeheer in de vorm van continuum
management vinden we in de bijdrage
van A. Cunningham, 'Dynamic descrip
tions: Australian strategies for the intel
lectual control of records and record kee
ping systems'. Deze "verwerpt iedere sug
gestie dat er een verdeling zou zijn tussen
records management en archives - alles
is record keeping." Met opzet zijn de
Engelse termen hier onvertaald gelaten.
Deze benadering van archiefbeheer is
weliswaar ten opzichte van MFF nieuw
(niet ten aanzien van de archieftheorie,
zie boven), maar in Nederland toch sinds
Panhuysen, Van der Gouw en Formsma
gemeengoed, o.a. doordat wij niet wor
den gehinderd door de terminologische
tweedeling tussen records en archives.
Cunningham wijst er terecht op dat
archivarissen zeker bij digitale archief
vorming moeten anticiperen op de over
brenging. Er bestaan in Australië dus
toch archivarissen, en het begint er op te
lijken dat het hele records continuum
niet anders is dan een poging het
Engelstalige begrippenapparaat aan te
passen aan dat van MFF en andere erfge
namen van het Romeinse recht. De
scherpste tegenstelling tussen records en
archives was er ook in de Amerikaanse
literatuur al eerder uit, tenminste sinds
D.A. Bearman en R.H Lytle, The power of
the principle of provenance, dat in
Archivaria 21 (1985/1986) is gepubli
ceerd, en dat te beschouwen is als een
vertaling van MFF naar toepasbaarheid
op moderne archiefvorming, met inbe
grip van digitale.
Een ander punt, het ageren tegen de
'record group' - zoiets als een in de tijd
begrensd deel van het archief van een
gehele instelling als beheersobject tegen
over de 'series', een functioneel deel
ervan - is een Australische hobby die ook
elders in het boek wordt gesignaleerd.
Het stuk behandelt daarna de record kee
ping metadata, waarbij het uitgangspunt
is dat de archivaris later geen nieuwe toe
gangen behoeft te maken na wat door de
administratie is gedaan. Het klinkt alle
maal niet nieuw. Zo zijn verbaalstelsels
ook nog steeds toegankelijk.
Onder de titel 'Professie' is een aantal
inhoudelijk sterk verschillende bijdragen
bijeengevoegd. Jan van den Broeks ope
ningsspeech op het ICA-congres in Beijing
(1996) geeft een uitvoerig overzicht van het
internationaal perspectief van de archivaris
sinds 1910; Thomassens 'Archivarissen en
records managers', begint met de teneur
"wij zijn allen een", om via Nieuw Zuid
Wales, toch de eindigen met een verschil in
verantwoordeli j kheid.
Daarna komt Sue McKemmish met:
'Yesterday, today and tomorrow: a conti
nuum of responsiblity'. Zij kenschetst
het oude (voornamelijk Amerikaanse)
life cycle model ongeveer als volgt: bij
het lfc model gaan de records door ver
schillende fasen, zij kunnen afsterven,
uitgezonderd de uitverkorenen, die reïn
carneren als archives. Daarbij wordt -
alweer een terminologisch- scherp onder
scheid gemaakt tussen records managers en
archivists. Het records continuum model
gaat uit van dimensies in de verschillende
archieffuncties, en McKemmish zet dat in
een prachtig schema uiteen, dat elders in
het boek wordt vertaald. In de beschrijven
de tabel erna blijkt echter dat ook de
dimensies wel degelijk door het tijdsver
loop worden bepaald. In haar conclusie
stelt de auteur, dat de uitwerking van het
model afhankelijk is van goede samenwer
king tussen betrokkenen, uitgaande van de
record keeping umbrella. Inderdaad: de
administratieve functie is de primaire, en
29
Onder deze veelbelovende titel gaat
een reeks van start, die het gat moet
vullen dat is ontstaan doordat het
huidige Archievenblad geen ruimte
meer heeft voor artikelen van grote
omvang. Te hopen is dat er voldoende
continuïteit kan worden bereikt.
Veel buitenlandse tijdschriften die vaker
dan eens per jaar verschijnen, lopen
even vaak ongeveer een jaar achter
in hun verschijningsdata. Een bewijs
dat het karakter van een jaarboek daar
bij geen bezwaar hoeft te zijn.
Kralenketting: Quipu, afkomstig uit Pachacamae, Peru,
Inca periode. Bitstrings die vermoedelijk belastinggege
vens of een andere vorm van boekhouding bevatten en
niet bijtijds zijn geconverteerd. De gegevens zijn opgesla
gen door een codering van volgorde, lengte, kleuren en
knopen. Collectie Etnografiska museet, Goteborg.
QjLLtiJL futy,*n vitL 'fttr/tttctr/tt fl r
jjfi J'rfttt.k ur./
archievenblad
maart 2000
maart 2000 archievenblad I