Juridische Zaken Archievenblad Loodsen, zolders en ramen Voorkeur voor nieuwe regels Klimaat 20 Archievenblad Augustus 1999 Juridische Zaken Archievenblad Bestaande archiefruimten en -bewaar plaatsen Luchtvervuiling De filterinstallaties vereisen een aan zienlijke investering. Daar staat tegen over, dat het nalaten ervan op termijn onverbiddelijk leidt tot hoge kosten voor de conservering van alle archief materiaal. Augustus 1999 Archievenblad 21 In mei 1 997 kregen de alge mene rijksarchivaris en de minister van OC en W een eerste versie van de beide ontwerp-regelingen aange boden. Pas eind november 1 998 werd een definitieve versie, bestemd voor inspraak door alle belang hebbenden, verspreid door de algemene rijksarchivaris. Inmiddels is de schriftelijke inspraakronde achter de rug en zijn de reacties verwerkt. Het lijkt nu wel zeker dat 1 januari 2000 als geplande invoeringsdatum van de regeling bouw en inrichting, gehaald wordt. Omdat voor de regeling digitale duur zaamheid en toegankelijk heid een nieuwe versie nu een schriftelijke inspraak ronde krijgt, laat de invoe ring ervan waarschijnlijk langer op zich wachten. Hier is geen enkele eis op het gebied van materieel beheer meer van toepassing. {De kelder van het archiefgebouw in Wroclaw na een overstroming. Hoezo klimaatbeheersing?) Ten aanzien van tie provincies, gemeenten en waterschappen werd in 1994 een soortgelijke tekst verspreid door het Landelijk overleg van provinciale archiefinspecteurs. Deze is nooit ingetrokken, en kreeg daardoor eveneens sinds 1 januari 1998 formeel de status van beleidsregel op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Met de invoering van de nieuwe archiefwet ont stond wel een belangrijk verschil met de oude wetgeving. De nieuwe wet definieert in artikel 1 een archiefruimte als een ruimte waar archiefbe scheiden worden geplaatst na afhandeling door de administratie, in afwachting van hun over brenging naar een archiefbewaarplaats. Omdat voor vernietiging in aanmerking komende stuk ken niet meer worden overgebracht, is daar ook geen speciale archiefruimte voor nodig, maar slechts in een zodanige ruimte, dat zij gedurende hun bewaartermijn raadpleegbaar blijven. Commerciële opslag is aldus toelaatbaar gewor den: de loodsen van Varekamp en collega's vol doen niet aan de oude of nieuwe eisen voor archiefruimten en volgens de nieuwe regels is dat ook niet nodig. Zolders of ruimten die van ramen zijn voorzien, zijn nu eveneens bruikbaar. Zodra er echter ook maar één snipper voor blij vende bewaring in aanmerking komend papier terecht komt, moet de ruimte voldoen aan de nieuwe eisen. Een en ander impliceert wel, dat er eigenlijk geen goede inhoudelijke reden meer is om onderscheid te blijven maken in de kwali teitseisen voor archiefruimten en archiefbewaar plaatsen. Voor andere materialen dan papier is dat onderscheid dan ook verlaten: archiefexem plaren van microfilms bijvoorbeeld moeten vol gens de nieuwe regeling meteen onder archiefcondities worden opgeslagen. Het enige argument om toch een onderscheid te blijven maken in eisen voor recent en oud te bewaren archief, is dan ook de behoefte om grote rijks- en andere admini straties niet onmiddellijk tot enorme inves teringen te dwingen. Kleinere organisaties hadden veelal dezelfde ruimte als archief ruimte en archiefbewaarplaats in gebruik, die aan de eisen voor archiefbewaarplaat sen voldeed. Bij de nieuwbouw van rijksarchiefbewaarplaat sen maakten de Rijksarchiefdienst en de Rijksgebouwendienst gebruik van het in 1982 in het Nederlands Archievenblad verschenen Eindrapport van de commissie regeling archief ruimten. Een commissie die op verzoek van de Staatssecretaris van Cultuur, recreatie en maat schappelijk werk was ingesteld door de Vereniging van Archivarissen in Nederland. Van ditzelfde rapport kwam in 1983 een uittrek sel uit, samengesteld door het Landelijk overleg van provinciale archiefinspecteurs voor gemeen te- en waterschapsbesturen ten behoeve van hun nieuw- of verbouwplannen. De inhoud is sinds dien herhaaldelijk geactualiseerd, onder andere in verband met de invoering van het Bouwbesluit in 1994. De laatste actualisatie was van 1995. Alweer op grond van de Algemene wet bestuursrecht kreeg het stuk de status van beleidsregel in de toezichtverhouding tussen provincie enerzijds en gemeenten en water schappen anderzijds. Begin 1998 was het ontwerp van de nieuwe regeling bouw en inrichting archiefruimten zo ver gereed, dat het in deze toezichtverhouding bruikbaar werd. Op grond van dezelfde Algemene wet bestuursrecht was de invoering van nieuwe beleidsregels echter aan een proce dure gebonden. Daarom hadden overheden en architecten met bouwplannen - op informele wijze - aanvankelijk de keus tussen de formeel geldige versie van de bouwvoorschriften uit 1995 of het ontwerp van de nieuwe regels als toetsingscriterium. Men bleek zonder uitzonde ring de voorkeur te geven aan de nieuwe regels, wat de opstellers ervan uiteraard als een compli ment beschouwden. Bovendien bleek dat er waar het om nieuwbouwplannen zou gaan, geen noemenswaarde weerstand tegen de invoering van de nieuwe regels te verwachten zou zijn. Een aantal provinciale besturen heeft intussen de ontwerp-regeling in de versie van 18 augustus 1998 als beleidsregel vastgesteld. Inhoudelijke verschillen zijn er niet zo veel. Er is bijna 20 jaar provinciale ervaring in verwerkt. Nieuwe NEN-normen hebben, vooral sinds de invoering van het Bouwbesluit, de oude vervan gen. In verband daarmee zijn de eisen voor brandwerendheid aangepast, evenals de eisen voor de sterkte van beton. De behoefte om deze zo laag mogelijk te stellen, leidde tot een aantal ingewikkeld ogende formuleringen op het gebied van betonconstructies, waarmee architec ten en bouwconstructeurs echter goed uit de voeten kunnen. De eisen voor het klimaat zijn voor verschillende typen fotomaterialen wat ver der gedifferentieerd. (De temperaturen zijn uit het oogpunt van conservering lager gesteld dan de door het Nederlands Foto-instituut te Rotterdam gehanteerde waarden, die een concessie aan de raadpleegbaarheid inhielden. Zie Archievenblad, november 1998; de aan de directeur van dit instituut gevraagde adviezen zijn ook ter harte genomen). Dat geldt ook voor de eisen op het gebied van de bestrijding van lucht vervuiling: de huidige eis is vrijwel gelijk aan die van 1982. Toch kan dit aspect lei den tot de noodzaak van investeringen aan bestaande archiefbewaarplaatsen. Op grond van artikel 20 van het Archiefbesluit 1995 moeten archiefruim ten en archiefbewaarplaatsen die beston den op 1 januari 1996, per 1 januari 2001 voldoen aan de nieuwe eisen. Daar is dus een overgangsperiode ingebouwd van tenminste een jaar, hoewel aanvankelijk vier jaar in de bedoeling heeft gelegen. Theoretisch zouden ruimten, goedge keurd of opgeleverd tussen 1 januari 1996 en 1 januari 2000, met onmiddellijke ingang van 1 januari 2000 moeten voldoen aan de nieuwe eisen. Aangezien het echter altijd tijd kost om aan passingen te realise ren aan bestaande objecten en omdat het merendeel van de ruimten bij de lagere overheden al voldeed aan de nieuwe eisen, is er voor deze categorie afgezien van de extra overgangsperiode van een jaar. Sommige insprekers stelden voor om de gehele invoering van de regels uit te stellen. Dit werd niet zinvol geacht; over gangssituaties zullen er altijd blijven. Verder betekenen de nieuwe regels slechts bij uitzondering een verzwaring in vergelijking met de oudere en zijn ze in de praktijk bij de lagere overheden al vrij wel algemeen in gebruik. In het verleden keurden gedeputeerde staten op grond van de oude Archief wetten van 1918 en 1962 de plannen van gemeente- en waterschapsbesturen voor de bouw en inrichting van archiefbewaar plaatsen onherroepelijk en voor onbe paalde tijd goed. Zo kunnen er hier en daar nog archiefbewaarplaatsen van vóór 1940 in gebruik zijn, die voldoen aan de voorschriften van 1936. Door gewone toezichtmechanismen, gemeentelijke taakuitbreiding en herindeling zijn ze natuurlijk wel zeldzaam geworden. Het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten is nu echter overruled door het Archiefbesluit 1995, een Algemene maat regel van bestuur. Hierdoor moeten ook vrij grote archiefbewaarplaatsen uit de jaren 70 aan de nieuwe regels gaan vol doen. Regelrechte bouwkundige gebre ken die door fouten van de toenmalige toezichthouder zijn getolereerd (bijvoor beeld de aanwezigheid van leidingen), moeten worden hersteld, de tot ca 1975 toegestane, versterkte ramen gedicht en ontbrekende klimaatregelingen aange schaft Bij archiefbewaarplaatsen waarvan de plannen zijn goedgekeurd op grond van de regeling van 1982 hoeft in het alge meen niet veel te gebeuren. Daarop is één be langrijke uitzonde ring. Bij gewijzigde omstandigheden ten aanzien van de luchtverontreini ging sinds de bouw, kan het noodzake lijk en dus nu ook wettelijk verplicht zijn om alsnog luchtzuiveringsinstallaties aan te schaffen. Weliswaar is de algemene situ atie in Nederland met de industriële luchtvervuiling sinds 1982 sterk verbe terd, maar de door het verkeer veroor- In 1970 ten onrechte goedgekeurde archiefbewaarplaats van de gemeente Hoogeveen. De gemeente onderzoekt de alternatieven voor verbouwing en nieuwbouw. zaakte vervuiling is sterk toegenomen. Locaties in de omgeving van autosnelwe gen en in drukke binnensteden zijn nu Vóór 1970 ten onrechte goedgekeurde, maar in de jaren 90 aan gepaste archiefbewaarplaats van de gemeente Beilen, thans Middenveld; wijzigingen hieraan zijn onder de nieuwe regeling niet nodig. Vóór de aanpassing zag deze ruimte er net zo uit als die van Hoogeveen. verdacht! De Rijksarchiefdienst heeft onder het Deltaplan Cultuurbehoud alle bestaande en nieuwe rijksarchiefbewaar plaatsen van luchtzuiveringsapparatuur voorzien, en ook enkele nieuwe en bestaande grote gemeentearchieven heb ben dergelijke voorzieningen geïnstal leerd. De filterinstallaties vereisen een aanzienlijke investering. Daar staat tegen over, dat het nalaten ervan op termijn onverbiddelijk leidt tot hoge kosten voor de conservering van alle archiefmateriaal. Helaas is niet bekend hoe snel het verval precies verloopt, en hoeveel dat door de luchtvervuiling versneld wordt. Het is dus onmogelijk om een rekenmodel te pre senteren dat conserveringskosten tegen investeringen in installaties afzet. Vervanging door reproducties verplaatst het probleem naar de reproducties. De vereiste investeringen in filterinstallaties zijn echter op termijn waarschijnlijk min der hoog dan die van grootschalige en herhaalde ontzuring van archiefmateriaal. Hoewel het feitelijk juist is dat dergelijke investeringen budgettair neutraal zijn, zal menige bestuurder dat toch als een sofis me beschouwen. 3

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1999 | | pagina 10