Dagboek 40 Archievenblad Juni 1999 ZEEMACHT EN ONMACHT Juni 1999 Archievenblad 41 Arianne Baggerman en Rudolf Dekker, m.m.v. Jeroen Blaak, Het dagboek van Otto van Eek (1791-1 797), Egodocumenten, deel 1 2. Verloren Hilversum, 1 998. ISBN 90-6550-141-1, 299 blz„ fl. 49.- 1791-1797 egodocumenten deel 12 'Papa was met reden boos en zal mij nu nooit meer een plaisier doen, voordat ik het volstrekt verdient hebbe en morgen mag ik ook niet speelen, voordat ik alles met applicatie afgedaen heb'. De elfjarige Otto Cornelis van Eek, die op zijn achttiende aan tuberculose zou overlijden, schreef dit op 7 september 1791 in zijn dagboek met bij behorende jongensachtige totaliteiten ('nooit', 'volstrekt'). Hij had zich in vaders ogen de dag daarvoor wat al te 'speelziek' getoond, en maar wat aangelummeld. Door derge lijke conflicten betitelt zijn vader hem als 'as- surante snotneus'. Maar van de volgende dag (ik ga even voorbij aan de verkeerde datum aanduidingen bij deze aantekeningen in de editie) danste hij een groot deel om haast triomfantelijk te besluiten met de opmer king dat hij ook nog kans zag 'zijn zaken' van die dag 'te voleindigen' (p. 44-45). Het dagboek van Otto van Eek, hij spreekt zelf over een journaal (p. 39), is verrassen de en fascinerende lectuur. Het originele ma nuscript berust in het Rijksarchief in Gel derland, familiearchief Van Eek onder ar chiefbloknummer 1041, inventarisnum mer 82. Ik vermeld dit erbij, omdat de edi- teurs dat in hun editie verzuimen. Ver dorie, dat is toch een minimum! Nu ik het daar toch over heb: tot drie maal toe (p. 8, 9 en 21) wordt van een reis die Otto's vader - de homines novi uit 1795 Lambert van Eek en zijn zwager Pieter Paulus - in 1788 naar de zuidelijke Nederlanden en Frankrijk maakte, en waarvan eveneens een journaal werd bijgehouden, de bron weer niet genoemd. Die bevindt zich ook in het familiearchief Van Eek onder inventaris nummer 45. Het is trouwens toch al op merkelijk dat voor dit reisjournaal - van groot belang voor de kennis van de patri- otse diaspora en cultuur historie anno 1788 - al sinds 1946 vergeefse editiepogingen zijn gedaan. Otto's dagboek, of juister; Een kinderdagboek, is volgens de editeurs een unicum van Europees formaat. Maar is het wel een kinderdagboek? Schrijft Otto het uit vrije wil? Bij het schrijven van zijn aante keningen stuurden zijn ouders hem dui delijk; vooral zijn moeder, die het gebruik te als een hulpmiddel bij de opvoeding. Daarom treft men er eerder achttiende- eeuwse pedagogische beginselen, zoals ver gevingsgezindheid, zelfbeheersing, nuttige tijdsbesteding en vooral beheersing van het driftleven en andere invloeden op het kind als tabula rasa aan, dan dat men er Otto's eigen mening uit kan distilleren. Soms zijn aantekeningen door een andere hand toegevoegd, mogelijk ook van zijn moeder. Otto was de oudste in een gezin dat - naast drie vroeg overleden kinderen - vier meis jes telde, van wie geen dagboeken zijn over geleverd. Het is wel het meest uitvoerige kinderdagboek uit die tijd, waarin Otto niet alleen zijn dagelijkse belevenissen beschrijft, maar ook (kort) commentaar geeft op de boeken die hij las (of: te lezen kreeg!), waardoor er iets als leesgedrag van kinderen zichtbaar wordt (zie over Otto's leesgedrag ook Baggerman's 'Lezen tot de laatste snik' in: Jaarboek Nederlandse Boekgeschiedenis 1 (1994), 57-88).Vanwege de sturende hand van de ouders vermeldt Otto natuurlijk geen verderfelijke libertijnse lectuur of andere onder de toonbank ver kochte publicaties (die ondertussen in die tijd wel als warme broodjes de deur uit vlogen), maar juist degelijke, destijds aan bevolen Verlichtingsliteratuur ter rijping van de jeugd.Wellicht dat het dagboek daar om ook regelmatig aan familie en kennis sen ter inzage werd aangeboden. Het is ook de vraag of de notities over gelezen boe ken niet de mening van zijn ouders is, dan wel algemeen circulerende opvattingen weerspiegelen. Vaak bevatten die letter kundige notities ook niet meer dan de vermelding van een enkel onderwerp uit een boek, of het noemen van de hoofd personen, maar er zijn ook mooie passa ges. Als Otto eens een dag met zijn zusjes alleen thuis is, valt hij door de mand als 'raadsman van zijn zusje, doordien ik mijn raed (welke op zigzelf wel goed was) op een al te driftige toon uitte', zodat zijn zusje boos werd. De remedie? Hij las maar 'eens een vertoogje over desselfs schandelijk heid' (p. 74-75); in de inleiding wordt hier overigens 'schadelijkheid' gegeven (p. 18). Otto identificeert zich wel met Karei Gran- disson, de voorbeeldige hoofdpersoon uit het populaire tweedelige 'De kleine Gran- disson of de gehoorzame zoon in ene reeks van Brieven en Saamenspraaken' (Den Haag 1782) van de destijds omstreden schrijfster Margaretha Geertruy de Cambon-van de Werken (1734-ca 1800). Dat boek was een bewerking van Richardsons The history of Sir Charles Grandison', maai- was gelardeerd met eigen vaderlandse didactische lessen. Het kende verschillende drukken en werd bovendien tot een leerboek omgezet, 'ver kort, en in themata's of kleine leeslesjes ver deeld'. Dit pedagogische succesnummer werd tot diep in de negentiende eeuw in verschillende talen vertaald. Hapklare brok ken beproefde jeugdlectuur, dus ook geschikt voor Otto. Al lezende bekroop me een gevoel van weerzin tegen een zoveel ouderlijk ge stuurde schrijfhand, die het zicht op het kereltje belemmert. Op de lezer komt Otto daardoor als heel vroegwijs en pedant over (maar zal dat niet geweest zijn) en krijgen we nauwelijks een beeld van Otto van Eek, die zelf met onverholen weer stand jarenlang zijn journaal moest bij houden. Toch ziet hij regelmatig kans zich aan het schrijven te onttrekken; talloze keren meldt Otto dat hij het door 'ver zuim' niet kon,'zelfs op mijn verjaerdag niet' (p. 102). Hij wordt bijna dagelijks gecorrigeerd en moet daarvan ook nog eens consequent verslag doen. Teruglezen doet hij terecht niet; althans dat blijkt niet. Maar de interne spanningen (lees ook maar eens terug) maken zijn dagboek tot fasci nerende lectuur. Zijn gevecht tegen on deugden als 'wildheid' en 'ongezeglijkheid' L. Sicking, Zeemacht en onmacht. Maritieme politiek in de Neder landen 1 488-1 558. Amsterdam, De Bataafsche Leeuw, 1 998. Bijdragen tot de Nederlandse marinegeschiede nis nr. 7 ISBN 90 6707 465 9. 336 biz., ill. Maritieme politiek in de Nederlanden 1488-1558 BIJDRAGEN TOT l?F. .NLdÉr^NPsHuIHN^^HiTËd^IS In de 15de en 16de eeuw waren de zeege westen Vlaanderen, Zeeland en Holland voor hun welvaart in hoge mate afhankelijk van de resultaten van hun handelsvaart en (haring)visserij. Uit economisch en politiek eigenbelang waren de gewestelijke en ste delijke bestuurders zeer gebaat bij die wel vaart; er was hen dan ook veel gelegen aan het ongestoord, maar volgens hun spelregels gedijen van de maritieme bedrijfstakken in hun gebieden. Tegen het einde van de duurt zijn leven lang. Begane ondeugden blijven soms jarenlang in zijn geheugen gegrift en etaleren Otto's angst voor reci dive. Vier jaar na dato staat het verorberen zonder toestemming van twaalf perziken 'nog altijd tot mijn lasten', helaas zonder verdere toelichting. Zo schrijft hij ook dat hij dagelijks ondervindt 'dat de algemeene zorg van de goede Voorzienigheid zig tot in de kleinste diertjes uitstrekt' (p. 77), maar Otto kijkt niet meer om naar zijn geitje ('nu tel ik hem niet meer'), als hij van zijn vader een hitje heeft gekregen (p. 101). Het zijn dit soort observaties die gelukkig de ouderlijke censuur hebben doorstaan, en mooie doorkijkjes in het dagboek geven. 15de eeuw realiseerde ook het centrale, in Brussel gevestigde Habsburgse landsbe stuur zich in toenemende mate, dat het flo reren van koopvaart en zeevisserij van de drie zeegewesten zijn politieke en vooral dynastieke doeleinden in Europa zou die nen. Maar dan moesten, in de opvatting van de landsheer, koopvaardijschepen en vissers in tijden van spanning en krijg kunnen rekenen op de bescherming van een centraal georganiseerde en bestuurde oorlogsvloot. In zijn hier besproken studie verhaalt de auteur op boeiende wijze en met een over vloed aan historische details, hoe de lands heer heeft gepoogd om zo'n centrale mari neorganisatie in het leven te roepen. Hij maakt duidelijk waarom deze poging na zeventig jaren op een mislukking uitliep. De admiralen, die met de vorming van de marine waren belast, lieten nogal eens hun eigen belangen prevaleren boven die van de landsheer. En de partijen waarom het allemaal was begonnen, de 'bazen' van de koopvaarders en vissers, hadden ook hun redenen om de problemen, die vijandelijke oorlogsschepen en kapers voor hun be drijvigheid konden betekenen, op hun ei gen wijze op te lossen, toegesneden op de aard van de bedreiging. De ervaring leer de dat dat in ieder geval goedkoper uitviel dan het plan van de Habsburgers. Maar Onderzoekers zullen geen gemakkelijke kluif aan dit journaal krijgen, juist omdat de ouderlijke invloed zo manifest aanwe zig is en Otto's eigen meningen nauwe lijks gedistilleerd kunnen worden. Daarom is de aankondiging dat we hier met een uniek Europees kinderdagboek te maken hebben natuurlijk overtrokken. Maar de aanwezigheid van bijvoorbeeld het genoemde reisjournaal van zijn vader, dat talloze overpeinzingen bevat, gevoegd bij diens aantekeningen over het sterfbed van Otto, dat als bijlage is toegevoegd, maken het wel mogelijk boeiend en uniek onder zoek te doen naar deze gezinsreconstructie. Pieter van Wissing, Stadsarchivaris Zutphen een belangrijker motief om niet aan de rea lisering van de Brusselse voornemens mee te werken lag in het feit dat de zeege westen, en zeker Holland, vanouds gewend waren om hun maritieme zaken zelf te regelen, zonder bemoeienis van een cen trale overheid. En zij bleken niet van zins die opvatting te wijzigen. De auteur begint zijn eigenlijke verhaal in 1488, het jaar waarin de Habsburgse lands heer Maximiliaan van Oostenrijk als eerste stap op weg naar de vorming van een cen trale marine-organisatie, de zogenaamde Ordonnantie op de Admiraliteit uitvaardigt. Het is een op Vlaamse, maar vooral op een Frans voorbeeld uit 1373 teruggaande, in vierentwintig artikelen vervatte instructie voor degene die namens de landsheer het 'beleid der saecken van de zee' zou vast stellen en uitvoeren. Sicking beëindigt zijn geschiedverhaal in 1558, wanneer admiraal Maximiliaan van Bourgondië kinderloos overlijdt. De Habs burgse plannen hebben dan al overduide lijk schipbreuk geleden, vooral als gevolg van de grote belangentegenstellingen tus sen alle betrokken partijen. Bijvoorbeeld tussen Vlaamse en Hollandse vissers over de mate van de konvooiering van hun sche pen. Tussen Antwerpse en Amsterdamse kooplieden, betrokken bij de vaart op het

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1999 | | pagina 20