isselende kontacten
of een vaste relatie?
i
Archief educatie
Archievenblad
Tmrnrcgrt krant
Op 22 april a.s. houdt de KVAN een studiemiddag over de relatie tussen archief en school. Twee partijen die
elkaar, zeker in theorie, wat te bieden hebben. Maar hoe denken docenten hierover? En wat vinden archiva
rissen ervan? Een enquête in Noord-Brabant onder docenten in het voortgezet onderwijs en onder archiva
rissen in deze provincie levert interessante aanknopingspunten op voor de praktijk.
De veranderingen in het onderwijsbeleid van de
laatste jaren en het fenomeen cultuureducatie
bieden perspectief op een voortgaande professio
nalisering van het educatieve werk in archieven
en een vaste relatie met scholen. Hoe kan die prak
tijk zich verder ontwikkelen?
Hoe de school het archief bekijkt
Voor geschiedenisdocenten ligt het belang van
het archief in de relatie met de omgeving en de
ontwikkeling van historische vaardigheden. Bijna
driekwart van de respondenten van de enquête
besteedt in de lessen aandacht aan omgevingsge
schiedenis omdat leerlingen zich daardoor beter
kunnen inleven en het hen motiveert. In het VBO
en MAVO ligt het accent op het exemplarisch ge
bruik van de omgeving. Eigen 'onderzoek' speelt
hier nauwelijks een rol. In het HAVO en VWO is
die relatie duidelijker. Er is sprake van een op
bouw in het gebruik van de omgeving als exem
pel in de onderbouw tot eigen onderzoek in de
midden- en bovenbouw. Het archief is hierbij
vooral van belang als leverancier van uiteenlo
pende bronnen: foto's (37%), archiefstukken/
kopieën (35%), gebouwen (30%), video (26%),
kaarten (26%), afbeeldingen (26%), bronnenkran-
ten (25%), lesbrieven (23%) oral history (19%),
voorwerpen (14%), dia/geluidscassete's (3%), en
in mindere mate computerprogramma's en de
krant. Er bestaat duidelijk een voorkeur voor visu
ele bronnen. Opmerkelijk is dat naast het ge
bruik hiervan ook het verhaal van de docent als
belangrijk leermiddel wordt genoemd (35%).
Wel gewenst
Vooralsnog heeft het bezoek aan het archief geen
structurele plaats in het geschiedenisonderwijs.
Mogelijk wordt dit veroorzaakt doordat niet iede
re docent het archief uit eigen ervaring kent: drie
kwart van de respondenten bezocht ooit een archief.
Voor de helft van hen was dit tijdens hun opleiding.
Docenten vinden het gebruik van archieven door
henzelf en de leerlingen clan ook wel gewenst,
maar niet noodzakelijk (73%). Zij vinden wel dat
leerlingen moeten weten wat een archief is en
waar het toe dient, maar slechts de helft van de
respondenten besteedt hier in de les aandacht
aan en 30% heeft daadwerkelijk contact met een
archief in de omgeving. Deze contacten lijken
voornamelijk het gevolg van initiatieven van
docenten zelf. Het bezoek aan een archief blijkt
voor de leerlingen motiverend te werken. Hun
enthousiasme en gerichte medewerking van de
archiefdienst worden als positieve ervaringen ge
noemd. Praktische problemen zijn tijdgebrek, geo
grafische afstand en de gebrekkige opvangcapa
citeit in de archieven. De belemmeringen om van
het archief gebruik te maken zijn niet zozeer in
houdelijk van aard; het vastgestelde rooster en
het beperkte aantal uren blijken zwaarder te we
gen dan de overweging dat leerlingen over te
weinig vaardigheden beschikken of geen belang
stelling hebben. 80% van de respondenten is be
reid om met archiefdiensten te overleggen wat
het archief voor hun (geschiedenis)onderwijs kan
betekenen.
Het archief vanuit het archief
De relaties die de Brabantse archieven en het on
derwijs met elkaar onderhouden zijn - vooral door
specifieke omstandigheden van het betreffende ar
chief - nogal divers.Tussen de archieven bestaan ver
schillen in personele situatie, in ervaring en des
kundigheid wat betreft het onderwijs en in tradi
tie. Ook maakt het verschil of er een pabo of uni
versiteit in de buurt is.Voor gemeentearchieven is
de geografische afstand tussen school en archief
minder van belang dan voor streekarchieven. Ze
ker niet in de laatste plaats is het gemeentelijke
beleid een factor van betekenis. Bijna alle Bra
bantse archieven verlenen diensten aan het on
derwijs. Op twee uitzonderingen na is dat geen
expliciete opdracht van het bestuur. Tweederde
van de archieven ziet dienstverlening aan het
18 Archievenblad
April 1999
Archievenblad
onderwijs niet als kerntaak. Ruim 90% doet niet
aan actieve werving of presentatie onder scho
len. Toch is men over het algemeen van mening
dat dienstverlening aan het onderwijs meer prio
riteit zou moeten krijgen. De mogelijkheden wor
den echter beperkt door een gebrek aan perso
neel en financiën.
De huidige, feitelijke dienstverlening aan het
onderwijs vloeit voort uit de normale dienstver
lening. Hoewel het ontvangen van leerlingen,
individueel of in groepsverband, om een extra
tijdsinvestering vraagt, is hij niet wezenlijk an
ders dan die van andere bezoekers. Een uitzonde
ring daarop vormen de rondleidingen voor basis
schoolleerlingen. De meeste archiefdiensten
maken in hun bezoekersregistratie geen onder
scheid, terwijl circa 15% van het totale archiefbe-
zoek voor rekening van het onderwijs lijkt te
komen. Zoals verwacht, zijn de contacten met
het onderwijs overwegend niet van structurele
aard en grotendeels afhankelijk van initiatieven
uit het onderwijs.
Meer gezamenlijkheid
De ervaringen met archiefbezoek van scholieren
zijn over het algemeen positief. De weinige nega
tieve geluiden komen door de ongeïnteresseerd
heid van een enkeling, onvoldoende voorberei
ding op school, onaangekondigd bezoek en on
voldoende zelfwerkzaamheid van de leerlingen.
Mede op grond van dergelijke ervaringen bena
drukken de archieven het belang van een goed
(voor)overleg met de school. Op een enkele uit
zondering na zijn zij van mening dat dienstverle
ning aan het onderwijs een duidelijke plaats in
het beleid zou moeten krijgen. Daarbij horen dan
extra formatie, extra financiële middelen, extra
(opvang)ruimte en een verschuiving van priori
teiten.
Archieven zien de dienstverlening aan het onder
wijs duidelijk als een gemeenschappelijke taak,
evenals de voorbereiding, het samenstellen van
onderwijsmateriaal, het selecteren van bronnen
en opstellen van onderzoeksvragen een geza
menlijke verantwoordelijkheid zijn. Over de
begeleiding van leerlingen in het archief zijn de
meningen verdeeld. Ruim de helft van de respon
denten ziet hierin een taak voor het archief, voor
de rest is dit een zaak van school en archief samen.
Praktijk en perspectief
Hoewel de relatie tussen school en archief voor
beide partijen nog geen structureel karakter
heeft, bieden de uitkomsten van het onderzoek
wel perspectief: beide partijen maken duidelijk
meer met elkaar te willen ondernemen. Voor een
vruchtbare samenwerking zijn twee factoren van
belang. Het is al vaker gezegd: archivarissen en
leerkrachten zijn niet thuis op eikaars werkter
rein. De primaire taak van leerkrachten is infor
matieoverdracht, leerstof en didactiek dus; die
van de archivaris is informatiebeheer en- ontslui
ting. Een instrument voor een nadere kennisma
king wordt gezien in een overzicht van onder
werpen en thema's die het onderwijs aan de or
de stelt en die aanknopingspunten biedt voor sa
menwerking. Dergelijke onderwerpen garande
ren een aansluiting of vervanging van de regulie
re leerstof en maakt de vraag aan het archief
overzichtelijker. Een tweede factor is gelegen in
de schoolcarrière van de leerlingen. Eenvoudige,
voornamelijk visuele bronnen zijn goed bruik
baar in aansluiting op de geschiedenislessen in
de basisschool. Voor de basisvorming (de eerste
drie jaar van het voortgezet onderwijs) zijn deze
uit te breiden met eenvoudige (bewerkte) tekst
bronnen. Later, in het studiehuis, kunnen leerlin
gen wat betreft informatieverwerking en vaardig
heden meer aan.
Archiefbezoek
Samenwerking betekent niet noodzakelijk dat
leerlingen altijd naar het archief moeten komen.
Het is goed denkbaar dat ze materiaal uit het
archief (in kopievorm of via internet) in de
school gebruiken. Dit ontlast beide partijen van
een hoop praktisch ongemak zoals reizen en
opvang. Taal- en literatuuronderwijs gebeurt
immers ook niet uitsluitend in een bibliotheek!
April 1999
Archievenblad 19
y
Noord-Brabant I860 1919 inprenten en documenten
'De net verschenen Brabantse
Bronnenkrant van de Stichting
Regionale geschiedbeoefening en
het Rijksarchief in Noord-Brabant
De relatie tussen scholen en het
archiefwezen suddert al decen
nia. In het verleden wisten gedre
ven docenten en ruimdenkende
archivarissen elkaar te vinden.
Doorgaans waren het alleen
VWO en gymnasiumleerlingen
die onder schooltijd wel eens een
archief van binnen zagen.
Maar met de onderwijsvernieu
wingen van de jaren negentig, de
basisvorming en het studiehuis,
werd ook in de andere schoolty
pen van voortgezet onderwijs een
groter accent gelegd op de ont
wikkeling van vaardigheden en
het doen van eigen onderzoek
door leerlingen. Kerndoelen en
eindtermen golden als nieuwe
maatstaf voor de vraag wat leerlin
gen moeten kennen en kunnen.
Door Hans van der Linde*
eerst eenvoudige visuele bronnen en in een latere fase tekstbronnen
Gezicht Gezicht op 's Hertogenbosch
omstreeks 1860: industrie in
een nog middeleeuwse stad
Parallel aan deze ontwikkeling
groeide de belangstelling voor
het gebruik van de omgeving
voor onderwijsdoeleinden. Het
ligt voor de hand om te veronder
stellen dat deze ontwikkelingen
gevolgen hebben voor de relatie
tussen scholen en archieven. Maar
groeien incidentele contacten
tussen scholen en archieven uit
tot een nauwere, permanente
vorm van samenwerking tussen
beiden? De Stichting Brabantse
Regionale Geschiedbeoefening
en de Kring van Archivarissen in
Noord-Brabant gingen in 1 997
gezamenlijk op zoek naar ont
wikkelingen. tendensen en knel
punten waar mogelijk wat aan te
doen zou zijn. Een enquête onder
56 geschiedenisdocenten van 43
scholen voor voortgezet onder
wijs in Noord-Brabant, verdeeld
over VBO. MAVO. HAVO en
Gymnasium, moest hier een deel
van het antwoord geven. Het
andere deel van het antwoord
moest komen uit een onderzoek
onder de Brabantse archiefdien
sten. De uitkomsten van het on
derzoek hebben natuurlijk in de
eerste plaats betrekking op een
kleine groep respondenten in één
provincie. Maar er is nauwelijks
reden om aan te nemen dat de si
tuatie in de rest van het land we
zenlijk verschilt van die in Noord-
Brabant.