STRIJDtts e öi] fu n estecombinatie Graswinckel en Utrecht Archievenblad Hoe Graswinckel Utrecht een tweede Muller onthield De recente fusie tussen het Rijksarchief in Utrecht en de Gemeentelijke Archief- en Fotodienst tot het Utrechts Archief betekende een primeur binnen het Nederlandse archiefwezen. Maar al eerder was er in de Domstad sprake van een -zij het minder vergaande - vorm van samenwer king: de in 1874 als Gemeentearchivaris aangestelde Samuel Muller werd er in 1879 ook RijksarchivarisEn vanaf 1883 waren beide diensten ook in hetzelfde gebouw gehuisvest. Na beëindiging van Mullers ambtsperiode in 1919 werd de combinatie echter niet voortgezet. Waarom niet? De feiten rondom de boycot van een 'tweede Muller'. Van volontair tot rijksarchivaris De Benoeming 22 Archievenblad Februari 1999 Graswinckel en Utrecht Archievenblad De opvolging in Utrecht Februari 1999 Archievenblad 23 Door H.J.Ph.G. Kaajan Direct na de Tweede Wereldoorlog is overwogen Utrecht een 'tweede Muller' te geven. De nieuwe Algemene Rijksarchi varis, D.P.M. Graswinckel hield dit tegen door aan A.J. van der Ven het rijksarchi- variaat van Utrecht te beloven. Zowel Van der Vens aanstelling als Gras- winckels loopbaan tot dan toe tonen aan hoe externe factoren bij benoemingen me de een rol kunnen spelen. Reden om voor afgaand aan het Utrechtse relaas eerst een blik op Graswinckels loopbaan werpen. Nadat Graswinckel zijn rechtenstudie in 1919 met een promotie op stellingen had afgesloten, kwam hij begin 1920 als vo lontair bij het Algemeen Rijksarchief (ARA). Hij behoorde tot de twee eerste leerlingen van de eerste Rijksarchiefschool (1920- 1924) die het examen van archiefambte naar eerste klasse behaalden. De Algeme ne Rijksarchivaris R. Fruin ondersteunde Graswinckels benoeming door de minis ter van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen tot commieschartermeester bij het Rijksarchief in Overijssel. In het voch tige en onverwarmde depot begon hij met de inventarisatie van het archief van de Staten van Overijssel. Lang heeft Gras winckel er niet gewerkt: hij kreeg last van reuma. Zijn arts adviseerde hem te verhui zen naar een minder vochtige werkplek dan de IJsselstad. Begin 1924 ontstond er onverwacht de vacature van adjunct-rijksarchivaris bij het Rijksarchief in Gelderland. Hoewel Fruin het betreurde dat de goed ingewerkte Gras winckel naar Gelderland zou vertrekken, zwichtte hij voor het gezondheidsargument. In Arnhem werd Graswinckel belast met de ontsluiting van het oudarchief van de Gemeente Arnhem. Enige jaren hierna, in 1933, zocht Fruins opvolger als Algemene Rijksarchivaris, R. Bijlsma, een nieuwe rijksarchivaris voor de Tweede Afdeling (archieven van na 1795) van het ARA. Het moest een jurist met belangstelling voor negentiende eeuwse archieven zijn. De keuze viel op Graswinckel wiens kennis over de vernietiging van archivalia van de nieuwere tijd goed van pas kwam. En al gauw bleek hij inderdaad de juiste man op de juiste plaats te zijn.Terwijl er onder archivarissen verschillend over de weten schappelijke waarde van 'nieuwe' archie- De algemene Rijksarchivaris Jhr dr D.P.M. Graswinckel ven werd gedacht, bepleitte hij al in 1937 het toezicht door archivarissen op alle ook nog bij de rijksadministratie berus tende archieven. Eind 1943, ruim een jaar voordat Bijlsma de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, schreef J.H. Carp, hoofd der Secretarie van Staat der NSB, aan Anton Mussert, dat in archiefkringen werd geprobeerd Graswin ckel, een "uitgesproken felle tegenstander van het nationaal-socialisme" tot Algeme ne Rijksarchivaris te benoemen. Om dit te voorkomen, wilde men voor dit ambt een NSB-er voordragen. Dat is er niet van geko men. HAK EN EN VA FE N' N if CEL iHEAEii PfcSCVVT. ££G\\ t^CNiG^fj 6Ï- Op 29 oktober maakte Graswinckel te Bre da de bevrijding mee. De volgende dag werd hij daar als eerste toegevoegde offi cier bij het Militair Commissariaat inge deeld. Toen hij begin 1945 met de zege vierende troepen naar Gelderland kwam, zorgde hij onmiddellijk voor de beveili ging van het Rijksarchief. Kort voor de bevrijding op 5 mei meldde hij zich vrij willig als Militair-Commissaris en kreeg hij liet District Utrecht-West toegewezen. Naast zijn werkzaamheden in deze hoeda nigheid hield hij zich vanaf september 1945 regelmatig op beleidsniveau bezig met archiefzaken, waaronder benoemin gen van collega's. Hoewel de keuze op dat moment niet definitief was, zag Bijlsma in Graswinckel nog steeds zijn opvolger. Een grote meerderheid in het Corps vond hem inderdaad de aangewezen man. Er waren echter ook personen die het feit dat Gras winckel te weinig geschiedkundig werk had geproduceerd als bezwaar aanvoer den. Het definitieve besluit werd pas in september genomen, nadat op het departement uitgebreid met de Groning se rechtshistoricus C.W van der Pot over de opvolging van Bijlsma was gesproken. Eerder in dat jaar was Pots collega S.J. Fockema Andreae door zijn vele publica ties op het laatst nog een serieuze tegen kandidaat van Graswinckel. Zijn betrekke lijk geringe archiefervaring en zijn benoe ming in 1941 tot griffier van de Staten van Groningen, vormden kennelijk geen bezwaar. Maar Fockema Andreae wilde zelf niet. Al met al kwam Graswinckel, vanwege zijn diensttijd en geschiktheid, het meest voor het ambt in aanmerking en bij KB van 27 oktober nrlO werd hij met ingang van 1 januari 1946 als zodanig benoemd. Hoewel nog niet in functie, overlegde de minister vanaf oktober over de vervulling van verdere vacatures bij het archiefwezen met Graswinckel. Eind augustus 1945 toonde Graswinckels oud-collega J.A. van der Ven uit Gelder land belangstelling voor de komende De Sassenpoortte Zwolle, waarin het Rijksarchief in Overijssel was gehuisvest en waar Graswinckel reuma kreeg. vacature bij het Rijksarchief in Utrecht waar De Jonge van Ellemeet in 1946 met pensioen zou gaan. In de Limburgse Rijks archivaris G.W.A. Panhuysen had Van der Ven een geducht concurrent. Deze wilde naar Utrecht worden overgeplaatst omdat zijn kinderen inmiddels een universiteits stad nodig hadden. Aangezien ook Van der Ven 's kinderen bijna even ver waren, gold dit argument evenzeer voor laatstge noemde. Bovendien ambieerde Van der Ven Utrecht vanwege de bisschopsarchie ven en omdat hij dan het archief van zijn eigen kerkgenootschap, de Oud-Bisschop pelijke Clerezij,kon beheren. Verder herinnerde hij Graswinckel er aan, dat deze hem "Utrecht met zijn vele Latijn" al eens had aangeraden. Van der Ven was echter beducht voor de machina ties van Panhuysen en de machtige partij die deze achter zich had. Hoewel de aan staande Algemene Rijks-archivaris niets kon toezeggen, beloofde hij Van derVen al het mogelijke te doen, omdat de belangrij ke post in Utrecht beter niet in handen van 'zuiderlingen' kon vallen. Kort daar na stond Van der Vens naam al op een door Graswinckel opgesteld overzicht van de toekomstige bezetting van Rijksachi- varisplaatsen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1999 | | pagina 11