J#
bejaarden
en bedeling
weldoeners
en wezen,
M.J. van Lieburg, Over weldoeners en wezen, bejaarden
en bedeling. Uit de geschiedenis van de katholieke wezen-
en bejaardenzorg te Delft. Erasmus Publishing Rotterdam, 1996. ISBN
90-5235-101-5, 152 blz. fl. 42,50
44
E. De Jongh, Ktvesties van betekenis. Thema en motief in
de Nederfandse schilderkunst van de zeventiende eeuw.
E. deJongh
Kwesties
van betekenis
43
Uit de geschiedenis van de katholieke
wezen- en bejaardenzorg te Delft
EraüMus R'i/»wrssNi s<;
kwam vanaf 1592 enigszins op gang
toen een apostolisch vicaris ten
behoeve van de Hollandse zending zijn
werk begon. Maar de tegenstellingen
tussen Jezuïeten en de seculiere
Begijnhofpriesters belemmerden in
Delft de ontplooiing van een goed
systeem van hulp voor katholieken die
het slachtoffer waren van ongunstige
omstandigheden. De problemen tussen
langrijke rol
gingen spelen.
Dat betekende
een strakker
en gediscipli-
neerder leven
voor de katho
lieke mensen
die onder hun
hoede vielen.
Na de Tweede
Wereldoorlog
kwam aan het
klassieke sys
teem van so
ciale zorg een
einde, omdat
door de stij
ging van de
levensver
wachting van
volwassenen,
wezen tot een
uitzondering
gingen be
horen. In de zorg voor ouderen kwam
eveneens een verandering die tot gevolg
had dat verzorgingshuizen en bejaar
denwoningen werden gesticht. In deze
situatie kwam in 1978 weer een wijzi
ging toen men zich ging toeleggen op
geestelijke zorg voor roomse ouderen.
Van Lieburg heeft in een bepaald mooi
uitgevoerd boek een geschiedenis
geschreven die weinig afwijkt van het
traditionele genre van gedenkboeken.
Het werk is dus sterk institutioneel en
baseert zich op de officiële gebeurtenis
sen (openingen, sluitingen, samenvoe
gingen van instellingen) en belicht de
visie van de machthebbers in de
roomskatholieke armenzorg in Delft.
Zo moeten talrijke instructies voor
personeel in de instellingen dienen als
voorbeeld van de praktijk in de huizen.
Deze visie, het beschrijven vanuit de
bovenlaag, is al lange tijd binnen de
sociale geschiedenis achterhaald.
De bronnen worden door Van Lieburg
nauwelijks bewerkt. De notulen van de
colleges moeten veel materiaal bieden
om iets over de dagelijkse praktijk en
van het functioneren van de zorg ge
ven, maar dit onderwerp blijft vrijwel
geheel achterwege. Zelfs een 'klassiek'
thema als de straffen die men uitdeelde,
wordt slechts een enkele maal inciden
teel behandeld. Van bronanalyse en
vergelijking, bijvoorbeeld met de studie
van Hallema over het Delftse weeshuis,
is nauwelijks sprake. Het bewerken van
de gegevens die hadden kunnen leiden
tot beantwoording van vragen als: wie
nam men op, welke eisen stelde men
aan het gedrag van de verzorgden, wat
waren de problemen die men ondervond
met het introduceren van een nieuwe
aanpak, wat deed men aan geestelijke
zorg (schoolgang, opleiding, catechisa
tie) komen niet aan de orde.
Vele meters archief die, zelfs maar een
oppervlakkig, licht hadden kunnen werpen
op de gang van zaken, de motieven en de
instellingen van de regenten belast met de
dagelijkse zorg voor mensen die in de knel
waren geraakt, bleven ongeraadpleegd.
Juist daar waar men bij uitstek voorzichtig
moet zijn om niet het zoveelste boek te
publiceren op het terrein van een ama
teuristisch en oppervlakkig genre, is dit
boek een gemiste kans. Dat treft des te
meer omdat de schrijver in het verleden
blijk heeft gegeven wel materiaal te hebben
behandeld waar voldoende diepgang in te
vinden is. Misschien moeten we hier, zoals
hij in zijn inleiding lijkt aan te geven, het
spreekwoord gebruiken: schoenmaker, blijf bij
D.J. Noordam, RU Leiden
de verschillende ordes remden ook in
de eerste helft van de achttiende eeuw
nog de uitvoering van de sociale taken.
Een keerpunt was de stichting in 1749
van een rooms weeshuis aan de Burg
wal en het opzetten in 1753 van een
soort bejaardentehuis. Summier behan
delt Van Lieburg het personeel, de
weeskinderen, de bejaarden en het
onderwijs dat men aan katholieke jon
geren verschafte. Na de Armenwet van
1854 kwam het jaar daarop een
nieuwe orga
nisatie van de
zorg waar de
religieuze
ordes een be-
Van Lieburg, hoogleraar medische
geschiedenis aan de Vrije Universiteit
van Amsterdam en de Erasmus
Universiteit te Rotterdam, geeft in de
titel van dit boek terecht aan dat het
niet gaat om een systematische of
grondige geschiedenis van aspecten
van de katholieke sociale zorg in Delft.
Het archiefmateriaal is, zoals hij zelf
(op p. 93) aangeeft, te uitgebreid om
een grondige studie daarvan te maken.
De rooms-katholieke sociale zorg
Prof.dr. M.J. van Lieburg
Primavera Pers Leiden. ISBN 90-74310-14-1. 282 blz. fl. 69,90.
In Kwesties van betekenis zijn de belang
rijkste artikelen van De Jongh bijeen
gebracht over de Nederlandse 17de
eeuwse schilderkunst, waaronder
'Vrouw wereld' en de inleiding op 'Tot
Thema en motief
in de Nederlandse
schilderkunst van
de zeventiende eeuw
I#
lering en vermaak'. De meeste arti
kelen zijn herzien en uitgebreid.
Zoals in Scorcese's "Raging Buil" en
later in "Casino" de hoofdpersoon
verleid wordt door de zucht naar geld,
roem en uiterlijke schoonheid, en
daarmee denkt de Wereld in de greep
te hebben, zo grijpt in de prentkunst
in de zeventiende eeuw een jongeling
de pols van Vrouw Wereld. Zij is een
allegorische dame, die de verlokkingen
van de wereld voorstelt: een schoon
heid, opgesierd met juwelen en
kostbare kledij, een beurs of een buidel
geld onder handbereik, en gekroond
met haar attribuut, de wereldbol of
rijksappel.
Zij, die zich door Vrouw Wereld laten
bekoren, doorzien haar niet. Zoals
Jacob Cats in 1656 in 'Ouderdom en
Buyten-Leven' dicht:
"Als dan een jonge wulp haer ader
pooght te voelen,
Soo wort hy niet gewaer, hoe dat
haer geesten woelen.
Want schoon hy, naer het schijnt,
wel op haer wesen let,
Hij raeckt haer polsse niet, maer
slechts haer bracelet.
Genoemde 'wulp' ofwel jongeling
denkt het 'wesen' van Vrouw Wereld
te grijpen, en grijpt slechts haar
armband; de schone schijn. Vrouw
Wereld heerst -ook in de prentkunst
en haar lof wordt gezongen door haar
malicieuse afsplitsingen: de Dubbelzin
nigheid, de Nar, de Valse Schijn, in
beeld en tekst op zestiende en zeven
tiende eeuwse prenten.
De Jongh poogt in zeventiende eeuwse
geschilderde genrevoorstellingen -voor
de hedendaagse toeschouwer vaak
verborgen- betekenissen te ontrafelen
met behulp van 17de eeuwse emblema-
batboeken van onder andere Jacob Cats.
Hij vergelijkt en ontleedt contempo
raine en oudere prentkunst, waarin
allegorische voorstellingen als boven
genoemde Vrouw Wereld, maar ook
Homo Bulla en de Ridder voor
Christus voorkomen. Deze soms nog
middeleeuwse allegorische figuren, die
wereldsheid, vluchtigheid van het
leven, en oprechtheid voorstellen,
hebben de neiging zich naarmate de
tijd voortschrijdt los te maken van hun
duidelijke allegorische voorkomen, en
zich te hullen in alledaagse voorstel
lingen. Daarbij raken zij los van hun
attributen (die eerder door hen werden
meegedragen op het hoofd, aan de
hand, of onder de voeten) en die
attributen nemen de vorm aan van
eveneens alledaagse voorwerpen, die
niet meer herkend worden als attribu
ten behorend tot de figuren in de
geschilderde voorstelling.
De figuur van Homo Bulla bijvoor
beeld, - een bellenblazende putto, die
de broosheid van het leven voorstelt-
transformeert in de zeventiende eeuw
in een gewone kleuter die bellen blaast
in een interieur waar ook een rijkge-
klede dame aan een kaptafel zit, (Jan
Miense Molenaer, 'Vrouw Wereld'
1633) wier haar door een kamenierster
wordt gekamd. Het enige onnatuur
lijke in dit zeventiende eeuwse genre
tafereel is dat de vrouw met haar voet
op een schedel rust. Aan de wand van
het interieur hangt een wereldkaart,
zoals toen tot gebruikelijke wanddeco
raties hoorde. Een van de twee helften
van de wereld bevindt zich precies
boven het hoofd van de vrouw, die
wordt opgemaakt.
Door de aanwezigheid van een aantal
zaken, waarvan het bellenblazende
kind en de schedel een vanitasbete-
kenis hebben, en de wereldkaart,
waarvan een helft optisch gezien rust
op het hoofd van de opgesmukte
hoofdfiguur, wordt duidelijk dat hier
de aloude Vrouw Wereld troont in de
vermomde gedaante van een wereldse
vrouw. Zoals in oudere prenten Vrouw
Wereld een bos stro met de tekst
'Vanitas' aan haar voeten heeft, zo is
hier de schedel onder haar voeten de
Vanitas, en is de aloude Homo Bulla in
de bedrieglijk onschuldige gedaante
van een spelend kind aanwezig.
De oude allegorische figuren uit de
prentkunst, die ondubbelzinnig laten
zien wie ze zijn, met tekstbanden en
spreuken, en voorzien van begeleiden
de verzen, nemen in de zeventiende
eeuwse schilderkunst een vermomming
aan als alledaagse figuren. Slechts door
het herkennen van de attributen -die
eveneens in een alledaagse en eigen
tijdse vermomming verschijnen, zoals
de wereldbol als zeventiende eeuwse
wandkaart - wordt de verborgen
betekenis duidelijk.
Meestal heeft de betekenis te .maken
met vergankelijkheid verhuld achter
aardse schone schijn. De attributen
van Vrouw Wereld -geld, sieraden,
speelkaarten- komen vanaf de late
Middeleeuwen voor op prenten en in
de schilderkunst, in de zestiende eeuw
bij bijvoorbeeld Pieter Bruegel en zijn
school, in de zeventiende eeuw in
taferelen van Hollandse genreschilders
als Jan Steen, Frans van Mieris, Pieter
de Hooch. De allegorische figuren en
attributen verdwijnen achter alledaag
se figuren en dito voorwerpen. In de
twintigste eeuw ziet de toeschouwer de
oude allegorieën met hun attributen
waarschijnlijk niet door de voorstelling
heen. Door het uitgraven van zeven-
102/10 DECEMBER 1998