Terug naar het hart van de medische praktijk Buren Onderzoekers van wetenschapsgeschiedenis en medische geschiedenis stellen zich niet meer tevreden met reconstructies achteraf van ontdekkingen Het historisch belang van medische archieven Door E.S. Houwaart*) 20 21 Tijdens de KVAN-studiedag afgelopen april had een van de lezingen de toegenomen belangstelling voor en het belang van medische archieven als onderwerp. Die belangstelling blijkt onder andere uit het feit dat niet alleen het Archievenblad dit onderwerp graag breder onder de aandacht wil brengen; in decem ber houdt het Historisch Platform een studiedag eveneens in het teken van de medische geschiedenis. Als voorproefje hierop en een bewerking**) van genoemde lezing. Wat zijn medische archieven? Materiaal uit de medische praktijk, zoals aantekeningen van artsen voor diagnose en therapie, broefwisselingen m.b.t. diagnose en therapie, patiëntendossiers, fotoma teriaal, dagboekaantekingen van medici, laboratorium verslagen, maar ook archiefmateriaal met financiële gegevens over patiëntencontacten, technische gegevens over inrichting van bepaalde afdelingen, of gegevens over bepaalde therapieën. Dergelijk archiefmateriaal kan afkomstig zijn uit ziekenhuizen, maar ook uit bijzondere instellingen en huisartsenpraktijken. Door een aantal veranderingen in de geschiedschrijving van wetenschap en techniek, waaronder de medische historio grafie, nam ook de belangstelling voor archiefmateriaal uit de medische praktijk de laatste jaren toe. Het gaat om ver anderingen die teruggaan op belangrijke nieuwe inzichten die Thomas Kuhn in de jaren zestig formuleerde op het terrein van de wetenschapsfilosofie, met name in zijn boek The Structure of Scientific Revolutions. Vooral Kuhns pleidooi dat wetenschapsfilosofie, dat wil zeggen het nadenken over de theoretische en logische structuur van wetenschap, historisch adequaat behoort te zijn, was voor de wetenschapsfilosofie van groot belang. Reacties op publikaties Als gevolg van Kuhns publicaties vond in de jaren zeventig en tachtig een, wat sommigen noemen, 'empirische wending in de filosofie' plaats. Niet langer concentreerde filosofisch onderzoek naar wetenschap (en ook geneeskunde) zich op de vraag wat wetenschap behoorde te zijn, maar op de vraag hoe de wetenschappelijke ontwikkeling concreet-historisch verliep. Het gevolg was dat filosofen zich meer voor historisch onderzoek gingen interesseren. Kuhns publikaties brachten echter ook een beweging in omgekeerde richting teweeg, en wel van beschrijvend historisch onderzoek van de successen van wetenschap en geneeskunde naar historisch onderzoek met meer filosofische en sociologische vraagstellingen. Al met al betekende Kuhns' werk een breuk met het standaardbeeld van wetenschap dat er altijd een scherpe scheiding was te trekken tussen wetenschap en niet- wetenschap. Niet langer wilden onderzoekers uitsluitend kijken naar de producten van wetenschap - de wetenschap pelijke theorieën - maar naar het wetenschapsbedrijf zelf. In hun ogen werd wetenschapsgeschiedenis in het verleden vanuit een bepaald normatief idee geschreven. Voor hen werd het steeds duidelijker dat ontdekkingen of verbeterin- Kijken naar het wetenschaps bedrijf zelf gen in de wetenschap of medische praktijk niet op een rationele manier wordt bepaald. Eerder zijn zij afhankelijk' van de historisch bepaalde sociale omgeving. Ook hun blik op leerboeken veranderde hiermee; zij aanvaardden deze niet langer als enige bron voor een verklaring van wetenschappe lijke oijtwikeling, hoogstens wilde men weten welke rol ze nog speelden in het wetenschappelijke bedrijf. Een benade ring die ook een krachtige impuls betekende voor de wetenschapssociologie. Vanaf dat moment wilde deze niet alleen de externe omstandigheden van wetenschappelijke toepassingen onderzoeken, maar wierp deze ook steeds nadrukkelijker een andere vraag op. In hoeverre konden sociale verhoudingen in een wetenschappelijke gemeenschap, organisatorische en financiële structuren en ideologische oriëntaties de richting van wetenschap en techniek zelf beïnvloeden? Kortom, onderzoekers van wetenschapsgeschiedenis en me dische geschiedenis stellen zich niet meer tevreden met een cognitief systeem als een complex van sociale praktijken, biedt therapie namelijk een goede indicatie voor de verande rende echte en veronderstelde rol van wetenschapelijke kennis in de geneeskunde. Onder invloed van nieuwe therapieën zijn veranderingen in medische praktijk op te sporen. Alleen door te weten wat dokters werkelijk deden is het mogelijk een interpretatie te geven van wat zij zeiden dat ze deden en wat ze behoorden te doen. reconstructies achteraf van ontdekkingen. Ook het beschrij ven van ontwikkelingen aan de hand van generaliserende begrippen, zoals empiricisme, positivisme, of de opkomst van rationele geneeskunde voldoet niet meer. Evenmin kan men meer aankomen met uitdrukkingen als 'na de komst van de röntgen kon men tbc diagnosticeren'. De geschie denis van concepten, hoe interessant ook, en hoe belangrijk ooit voor historisering van medische theorie, bleef toch ideeëngeschiedenis. Hart van de medische praktijk Men verlangt nu meer in detail te weten wat medici nu eigenlijk deden, eventueel tegen de achtergrond van ver schuivingen in de epistemologische of ideologische termino- Therapie en ziekenhuis praktijk: wat doen de dokters werkelijk? Een nieuwe oriëntatie in de medische geschiedenis die natuurlijk andere eisen aan het bronnenmateriaal stelt. Leerboeken en beschrijvingen van de definitieve werking van technieken laten immers onvoldoende de dynamiek van het medisch bedrijf zien. Ook bieden ze nauwelijks de mogelijkheid om de richting waarin de geneeskunde en gezondheidszorg zich hebben ontwikkeld te verklaren. logie. En vooral wil men ondezoek doen naar het hart van de medische praktijk, namelijk de therapie. Opgevat als zowel Mooiste bronnen Tot welke bronnen moet de onderzoeker zich dan wenden? Praktijkrecords voor persoonlijk gebruik zijn als bron van groot nut. Ook dagboeken, gepubliceerde case studies, kli nische lessen zijn goed bruikbaar, hoewel ze vaak anecdotisch en soms meer normatief dan descriptief zijn. De mooiste bronnen zijn logboeken van artsen of een groep artsen waarin uitgaande van symptomen en indicatiestellingen, de therapeutische actie en de resultaten daarvan staan vermeld. Van alle denkbare soorten archieven zijn voor onderzoekers de ziekenhuisarchieven wellicht het nuttigst, omdat ze de enige zijn met een systematiek en een institutionele con tinuïteit hebben. Helaas is onze kennis over de kwantiteit en kwaliteit van medische dossiers in ziekenhuisarchieven maar zeer beperkt. En eigenlijk is dat vreemd, want ieder jaar weer verschijnen er wel enkele gedenkboeken over ziekenhuizen. Het komt echter maar zelden voor dat de samenstellers daarvan blijk geven medische dossiers te hebben gevonden, laat staan te hebben bewerkt. Voor zover bekend bestaat er in Nederland geen enkele systematische studie naar de historische ontwikkeling van de medische praktijk, waarbij wordt onderzocht hoe nieuwe wetenschappelijke inzichten en technieken zijn toegepast en welke gevolgen dat had voor arts en patiënt. Onttovering In het buitenland is dat inmiddels wel het geval. De volgende drie voorbeelden zijn alle gebaseerd op een grondige bestudering van medisch archiefmateriaal, respec tievelijk uit de 18e, 19e en 20e eeuw. Het eerste voorbeeld betreft een studie van de Duitse 102/9 november 1998

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1998 | | pagina 11