Het NAA heeft primair een cul
tuurhistorische taak, maar is voor
een deel dus ook bedrijfsarchief
ill
De deelgebieden animatiefilm, amateurfilm, be
drijfsfilm en reklame en producties van regionale en
lokale omroepen zijn de zogeheten grijze en witte
plekken op de av-landkaart
HU
10
11
een segment van ons culturele erfgoed dat bijzondere aan
dacht verdient.
Spelers in het veld
Het NAA kreeg van het ministerie van OCW het mandaat
om te zorgen voor een landelijke infrastructuur voor de
archivering van av-materiaal. Het voert dat graag uit in
overleg met andere belangrijke spelers in het veld: het
Nederlands Filmmuseum, de Rijksarchiefdienst of provin
ciale, regionale en lokale instellingen. Dit vooronderstelt een
taakafbakening. Met het Filmmuseum is in het document
Over taakafbakening en taakverdeling in grote lijnen overeenge
komen dat het museum zich primair richt op documenten
van cinematografisch belang en het NAA op documenten
van documentair-historisch belang. Met het Algemeen
Rijksarchief is afgestemd dat de samenwerking tussen ARA
en het voormalig Filmarchief van de RVD in aangepaste
vorm wordt gehandhaafd. Ook de werking van de Archief
wet 1995 ten aanzien van de av-producties van de overheid
kwam ter sprake. Met vertegenwoordigers van de Rijksar
chiefdienst is contact over de rol die zijn archieven kunnen
spelen in een landelijk netwerk. Hoe een taakverdeling in
provinciaal of regionaal verband er uit moet zien is echter
geen zaak van het NAA, doch van de betrokken archieven
zelf. Dit moet tot uiting komen in een onderzoek naar
regionale en lokale av-archivering, een initiatief van de sectie
Audiovisuele Archieven van de KVAN. Een en ander laat
onverlet dat er tussen NAA en deze archieven een goede
samenwerking kan ontstaan, bijvoorbeeld op het gebied van
de ontwikkeling van een (landelijke) centrale catalogus of de
inventarisatie van behoeften in technische ontwikkelingen en
opleiding en van achterstanden in conservatie. Het NAA
positioneert zich daarbij niet als een nieuwe regelgevende of
controlerende instelling, maar legt de nadruk op het begrip
samenwerking.
Centraal onder dak
Wat heeft het NAA onderwijl gedaan om zijn mandaat uit
te voeren Zoals altijd moet er in de beginfasen van een
organisatie van alles en nog wat, bij voorkeur gisteren.
Daarbij komt dat het NAA met tegen de 150 medewerkers
een forse instelling is. Het bestaat uit vijf verschillende
vestigingen in Amsterdam, Hilversum en Den Haag en bij
de laatste weer in Den Haag zelf, Scheveningen en Rijswijk,
elk met haar eigen geschiedenis. Uiteindelijk zullen die
vestigingen worden opgeheven, en over circa vier jaar zijn
samengevoegd in één nieuw gebouw in Hilversum. Waar
schijnlijk blijven alleen de filmkluizen in Rijswijk en het
nitraatfilmgebouw in Scheveningen op hun oude locatie. Er
is in het afgelopen jaar veel werk verzet om de nieuwbouw
voor te bereiden en om daarin ook een nieuw element uit te
werken, te weten de plek en de rol van het Omroepmuseum.
Naar het zich laat aanzien reageert het ministerie van OCW
positief op de voorstellen. Dat het nieuwe gebouw in
Hilversum aan de rand van het Mediapark komt is niet zo
verrassend, want zo kan het NAA gebruik maken van de
infrastructuur die er al ligt. Bovendien zijn de omroepen
Rijen BCN's in het tv-archief (foto: NAA)
belangrijke leveranciers en gebruikers van geluids- en
beeldmateriaal. Naast de collecties waar de omroepen
rechten op hebben beheert het NAA ook aanzienlijke
collecties die niet aan de omroepen gerelateerd zijn, anders
gezegd: het NAA heeft primair een cultuurhistorische taak,
maar is voor een deel dus ook bedrijfsarchief. Wie meent -
en ik weet dat dit wel eens wordt gedacht - dat het NAA
dus een 'trendvolger' van de omroepen is vergist zich. Ik
vind ook dat beide taken elkaar niet bijten, mede omdat het
NAA door zijn directe lijn naar de omroepen de mogelijk
heid heeft als geheel mee te gaan met tal van technische
ontwikkelingen die zich daar nu eenmaal voordoen.
Conservatie en ontsluiting eerst
Een van de voornaamste redenen om vier verschillende
organisaties te fuseren is de noodzaak om de achterstanden
in conservatie en ontsluiting van de bestaande collecties met
daadkracht aan te pakken. Hiervoor heeft het ministerie van
OCW voor 1998 een extra bedrag van ruim 3,5 miljoen
vrijgemaakt. Als gevolg hiervan start het NAA nu met zijn
geïntegreerde conservatieprogramma, met behulp van extra
medewerkers op contractbasis. De bekende filmbunker in
Scheveningen wordt gemoderniseerd en aangepast voor de
behandeling van nitraatfilm. In die conservatie zijn uiteraard
prioriteiten gesteld door documenten in te delen in de uit de
museumwereld bekende categorieën A (ijkwaarde, uniek
materiaal), B (belangrijk als documentair materiaal voor de
vaste collecties, C (referentiewaarde) en D (te deselecteren
materiaal). Bij materialen uit de laatste categorie is het de
bedoeling dat ze niet zonder meer vernietigd worden, maar
eerst aan andere archieven aangeboden - natuurlijk op
bepaalde nog te formuleren condities en voor zover het uit
een oogpunt van rechtenbescherming mogelijk is. Om
rechten te blijven beschermen maar beschermd archiefmate
riaal toch te kunnen conserveren en beschikbaar te maken
voor beschrijving en raadpleging is het NAA in gesprek met
het ministerie van Justitie en organisaties van rechthebben
den. Deze gesprekken zijn nog niet afgerond. De achter
grond hiervan is het overleg in de Europese Raad en het
Europees Parlement tot verheldering en onderlinge afstem
ming van de nationale wetgevingen.
Selectiecriteria niet eenvoudig
Het opstellen van selectiecriteria voor de verschillende
soorten collecties van het NAA is voor ons zowel een urgen
tie als een probleem. In 1995 hebben de toen nog zelfstan
dige archieven samen met het Filmmuseum gekeken naar de
criteria die ze zelf volgden en deze vergeleken met wat de
UNESCO in verschillende RAMP Studies aanbeveelt. Beide
bleken aardig parallel te lopen. Sedertdien is er door de fusie
een nieuwe situatie ontstaan: drie archieven zijn samenge
voegd, waarvan één voorts uit een fors geluidsarchief bestaat.
Door alle nadruk op bewegend beeldarchieven kwam in het
verleden de problematiek van geluidsarchieven onvoldoende
verbonden, zodat men steeds beter in eikaars documentaire
gegevensbestanden kan zoeken en via e-mail en het eigen
intranet kan communiceren. De ontwikkeling van de
centrale catalogus is na een onderbreking weer ter hand
genomen evenals die van de kernthesaurus, samen met het
Filmmuseum. Dit museum heeft laten weten dat het zelf het
voortouw zal nemen in de verdere ontwikkeling van een
gemeenschappelijke centrale catalogus die al eerder door de
'oude' archieven is voorbereid (zie 'Amusement bewaren, waar
heb dat nou voor nodig', pag. 19).
Een ander belangrijk onderwerp is de tariefstelling. Deze
was voor de fusie bij de 'oude' archieven nogal uiteenlopend
gezien de verschillende taakstellingen. Nu is er een gemeen
schappelijk tarief voor dienstverlening en voor technische
diensten vastgesteld, terwijl er bij de licentietarieven reke
ning wordt gehouden met de onderscheiden collectiesoorten
en klantengroepen. We streven daarbij naar grotere open
heid van de collecties voor onderwijs en wetenschap en
andere vormen van niet commercieel gebruik.
Grijze en witte plekken
Al in 1987 wees de Knelpuntennota Audiovisuele Archieven en
zijn equivalent voor de geluidsarchieven, en vervolgens in
1994 het eindrapport Lichtbeelden uit de schemering. Naar een
nationale infrastructuur voor de archivering van audiovisueel
materiaal van de stuurgroep-Vonhoff - de basis van het
huidige NAA - erop dat het acquisitiebeleid van de lande
lijke archieven van destijds een aantal gebieden buiten
beschouwing laat. Als
onder de aandacht. Intern wordt er in het NAA nu gespro
ken over de consequenties die de samenvoeging heeft voor
de collectievorming en voor gemeenschappelijke criteria (zie
'Niet alleen keihard de leukste'pag. 15).
Eén loket voor de klant
Eén van de taken die door het NAA gesteld zijn, is de verbe
tering van de toegankelijkheid van av-collecties als onderdeel
van de nationale infrastructuur. Aan die verbetering is al
vóór de fusie begonnen door voorstellen te doen voor een
gemeenschappelijk ontsluitingsformat, een av-kernthesaurus
en een centrale catalogus. Zo kan de gebruiker uiteindelijk
op een simpele manier - zeg: via één loket - toegang krijgen
tot zoveel mogelijk aangesloten collecties. De vijf NAA-
vesti-gingen zijn nu grotendeels door een datanetwerk
voorbeelden werden
genoemd de deelgebieden
animatiefilm, amateurfilm,
bedrijfsfilm en reklame, en
producties van regionale en
lokale omroepen. Afgezien
van deze gebieden, die
benoemd konden worden,
zijn er zeker ook andere die
we op het moment niet weten en waarvan we het belang
voor de Nationale Collectie ook niet kunnen schatten. De
vorming van deze collectie is echter wel een van de taken die
het NAA is opgedragen en die het ook gaarne uitvoert in
overleg met het Filmmuseum. De zogeheten grijze en witte
plekken op de av-landkaart dienen dus geïnventariseerd te
worden naar hun mate van nationaal belang. Uiteindelijk
moeten deze selecties via de te vormen centrale catalogus
goed bereikbaar zijn. De inventarisatie van potentieel
belangrijke (sub)collecties zal tegelijkertijd leiden tot een
inventarisatie van achterstanden in conservatie en van de
behoeften die de beheerinstellingen hebben aan advies
omtrent organisatie, technische zaken en opleiding. Het is
niet onredelijk een dergelijke, vier jaar durende actie te zien
als fase één van een toekomstig Deltaplan Audiovisuele
Collecties in samenhang met de provinciale en lokale
collecties (zie: Nieuws uit het Veld). Dit zoals de Raad voor het
102/6 Augustus 1998