De
lange mars
Tachtig jaar lang
onderweg naar morgen
Pas in 1930 kreeg het NCF zijn eerste sub
sidie - een doorbraak, ware het niet dat het
bedrag niet meer dan een paar honderd gul
den bedroeg
Door Bert Hogenkamp*)
In 1962 hield de Stichting Beeld en Klankarchief,
een van de voorlopers van de Stichting Film en
Wetenschap en dus van het Nederlands Audio
visueel Archief (NAA), een enquête onder de be
langrijkste gemeentearchieven van ons land. Beeld
en Klank wilde graag weten of zij films in hun be
zit hadden, zo ja welke en wat hun lengte be
droeg. Achttien maal was de respons positief, maar
er waren ook enkele nieten. Sommige archiva
rissen wisten precies wat er van hen werd ver
langd, anderen toonden zich minder goed thuis
in het medium. Zo bleken Delft en Maastricht
34mm films in huis te hebben. Ongetwijfeld
bedoelden ze het bioscoopformaat van 35mm.
Wilden deze archivarissen zo aangeven dat hun
films door 'krimp' waren aangetast? Bepaald ont
nuchterend was de reactie van de gemeentear
chivarisvan Hoorn, dhr. Mulder. Hij meldde dood
leuk in zijn bezit te hebben "108 microfilms van
de doop-, trouw- en begraafboeken van Hoorn,
en wel uit de Inventaris der doop-, trouw-, be
graaf- en successieregisters berustende in het
Rijksarchiefdepot in Noord-Holland de nrs. 277
t/m 330, totaal 108 delen". Dat dit niet het ant
woord was waar men op zat te wachten, voelde
hij ook wel aan: "Aangezien deze soort films wel
licht niet die zijn, waarvan de Stichting 'Beeld en
Klankarchief' een overzicht wenst te verkrijgen, laat
ik een schatting van de totale lengte der micro
films achterwege." Eerlijkheidshalve moet ik
melden dat hij ook verwees naar een echte film -
een kleurenfilm nog wel - in het bezit van de ge
meente Hoorn. Uit het feit dat hij het over een 16
centimeter film had, kunnen we gevoeglijk aan
nemen dat Mulder hem niet zelf in zijn depot had
liggen. Deze enquête van Beeld en Klank was er
een van de vele die er in de loop der jaren zijn
gehouden. Dit artikel gaat in op de pogingen die
er in het verleden in ons land zijn gedaan om het
audiovisuele erfgoed in kaartte brengen.
4
Een lief kind heeft vele namen. Dat mag ook van de telkens wisselende instanties met telkens andere
namen gezegd worden die zich tachtig jaar lang bezig hebben gehouden met het audiovisuele erfgoed in
Nederland. Een tocht van Nederlandsch Centraal Filmarchief tot Nederlands Audiovisueel Archief om het
belang van beeld en geluid als historische bron te bewijzen.
Nederlandsch Centraal Film
archief
In september 1919 werd in Arnhem
het Vaderlandsch Historisch Volksfeest
gehouden, een groot historisch
spektakel waarbij oude volksgebruiken
werden uitgebeeld. Behalve in de
binnenstad speelden de festiviteiten
zich ook af in en rond het Open
luchtmuseum dat kort daarvoor was
geopend. Van dit feest maakte de
Haagse cineast Willy Mullens een
reportage. Mullens was in die tijd een
gevierd filmmaker die onder andere in
opdracht van de regering de Leger- en
Vlootfilm (1917) had gemaakt. Het
was de reportage die de aanzet gaf tot
het oprichten van het eerste filmarchief
in ons land, het Nederlandsch Centraal
Filmarchief (NCF)Na het zien van de
film namelijk schreef een Haagse 'heer
van stand', D.S. van Zuiden, een brief
aan het Algemeen Handelsblad. De ope
ningszin luidde: "Nu de bioscoopfilm
hoe langer hoe meer het volmaakte
nabij gekomen is, is bij mij de vraag
gerezen of het niet wenschelijk is, de
film van heden te bewaren voor het
nageslacht, dat daaruit leering en
wetenschap kan putten en het lijkt
alleszins gewenscht de aandacht van de
Regeering op dat toekomstbelang te
vestigen en er toe over te gaan een
centraal filmarchief te stichten." Een
boodschap die door de jaren heen
herhaald zou worden. In 1919 vond ze
in elk geval gehoor bij andere, even
Haagse, heren (want vrouwen waren er
niet bij): wetenschappers, politici,
bankiers en mensen uit de bioscoop
wereld. Voorzitter van het NCF werd
de Algemeen Rijksarchivaris prof. mr.
R. Fruin (zie: Unwitted Evidence',
pag....) en secretaris de voornoemde
Van Zuiden. De eerste schenking was
afkomstig van Willy Mullens: het
negatief van zijn film Vaderlandsch
Historisch Volksfeest. Hoewel
connecties dit gezelschap niet ontzegd
De toegangsdeur naar het depot van het Neder
landsch Filmarchief (foto: ARA)
kon worden, slaagde het NCF niet in
zijn missie; het idee dat film een
belangrijke historische bron was,
ontbeerde een politiek draagvlak. Pas
in 1930 kreeg het NCF zijn eerste
subsidie - een doorbraak, ware het niet
dat het bedrag niet meer dan een paar
honderd gulden bedroeg.
Eigen wetten en wurgcontracten
Verder werd het NCF-bestuur gecon
fronteerd met het feit dat het medium
zo zijn eigen wetten bleek te hebben.
Een voorbeeld: Fruin en de zijnen
hadden vastgesteld dat het negatief de
meest oorspronkelijke verschijnings
vorm van film als bron was. Dus
verzamelde het NCF in de eerste plaats
negatieven. Dat bleek weliswaar een
mooi uitgangspunt voor de vorming
van een collectie om te bewaren, maar
al£ een archief ook een plek is waar de
bronnen geconsulteerd kunnen wor
den, valt er weinig met een negatief te
beginnen. Pas als er een positief van is
getrokken, is een film op een viewing-
tafel of in projectie te bekijken.
Bovendien waren negatieven onmis
baar voor producenten, met name voor
producenten van non-fictie materiaal
(journaalbeelden, documentaires) waar
het NCF zich op richtte. Het was hun
kapitaal waar ze bovendien vaak snel
bij moesten kunnen voor nabestellin
gen.
Begin jaren dertig maakte het NCF de
fout om via het ministerie van Binnen
landse Zaken bij de gemeenten te eisen
dat deze alleen toestemming voor
opnamen op hun grondgebied zouden
verlenen, als het negatief van de op
name in kwestie bij het NCF werd
gedeponeerd. Daartoe moest de
producent een contract invullen en
ondertekenen. Langs deze weg werd
dus een soort enquête bij de bron uit
gevoerd. De verontwaardiging onder
de producenten kende echter geen
grenzen: zij spraken van een 'wurg
contract'. Dat gold zelfs voor Willy
Mullens die het NCF altijd welgezind
was geweest. Hij had wel negatieven
afgestaan en was, toen in 1928 zijn
filmfabriek afbrandde, maar al te blij
dat veel van zijn materiaal bij het NCF
lag. De filmproducenten besloten tot
een boycot van het NCF. Bemiddeling
van Eerste Kamerlid Henri Polak hielp
niets. In 1933 zagen de oprichters zich
gedwongen om het NCF op te heffen.
De ruim 800 verzamelde films werden
aan het Rijk geschonken. Deze waren
eerst opgeslagen bij het Algemeen
Rijksarchief; vanaf de jaren vijftig
vonden zij hun weg naar het Rijksfilm
archief dat later het filmarchief van de
RVD werd en nu NAA-Den Haag is.
Archief met de lange naam
Ook bij een volgend initiatief stond de
relatie met de producenten van av-ma-
teriaal en met de overheid centraal.
Dit was het 'Archief met de lange
naam': het Algemeen Nederlandsch
Archief voor Taal en andere Uitingsbewe-
gingen'opgericht in 1938. Een initia
tief dus met een meer wetenschappe
lijke achtergrond. Initiatiefnemers
waren de Amsterdamse historicus Nico
Posthumus (onder meer oprichter van
het Internationaal Instituut voor
Sociale Geschiedenis) en de Nijmeegse
linguïst Jacques van Ginneken (ook
bekend als initiator van de rooms-
katholieke meisjesbeweging De Graal).
In hun gezelschap bevond zich dit keer
wel een vrouw; zij zou zelfs een be
langrijke rol spelen: dr. Louise Kaiser,
directrice van het Fonetisch Laborato
rium van de Universiteit van Amster
dam. Bovendien was 'meneer Beerta',
oftewel P.J. Meertens, van de partij.
Hoewel het archief zeker voornemens
was om films te verzamelen, richtte
het zich in eerste instantie op geluids
opnamen. Vergeleken met het NCF
waren de verzamelcriteria duidelijker
geformuleerd: 1. opnamen van leiden
de en kenmerkende sprekers; 2. repor
tages van sport, plechtigheden, indus
trie, boerenarbeid, enz.; 3. literaire
opnamen waarbij de spreker al dan
niet van belang is; 4. volkszang, speel-
liedjes en arbeidsliedjes; 5. muziek van
instrumenten met bijzondere sociale
betekenis, zoals het draaiorgel.
Daartoe werden de omroepen bena
derd, waarvan sommigen zich in eerste
instantie gecharmeerd toonden van het
idee. Bij de AVRO mocht dr. Kaiser
voor het archief interessante platen
uitzoeken en de VARA verklaarde zich
bereid een extra plaat te snijden - het
toenmalige equivalent van een band
opname - van door het archief gewen
ste opnamen. De KRO had al een
102/6 Augustus 1998