m m 62 63 (1937), Hoe Sint de Jordaan gelukkig maakt (ca 1920), Holland op z'n smalst, The Hollanders, Hollandsche Draad- en Kabelfabriek te Amsterdam (1926), Honden-match van de Kyno- logenclub te Amsterdam (1917), De hondententoonstelling (1909), Honderd jaar spoorwegen, Honger- demonstratie te Amsterdam (1918), Hoogtepunten (1939) en Het huishou den te Amsterdam (1939). Naast het feit dat het Gemeentearchief van Amsterdam door het tot stand brengen van deze uitgave al de aan dacht op zich heeft gevestigd, zijn er nog meer onderdelen waardoor deze filmografische publicatie extra de aandacht trekt. Dat betreft op de eerste plaats de hoe veelheid gegevens per nummer en de wijze waarop deze worden gedocumen teerd. Dit laatste stelt de gebruiker in staat zelf het belang van bepaalde informatie op waarde te schatten. Bovendien is van groot belang dat er per film en filmfragment wordt aan gegeven bij welke archiefbeherende instelling(en) het filmmateriaal zich bevindt. Naast een sterk punt is dat tevens ook een zwakke plek. Zo zijn door de fusie van een aantal nationale av-archieven en de oprichting van het Nederlands Audiovisueel Archief (NAA) de namen van AVAC, SFW en RVD niet meer actueel. Daarnaast is de heldere presentatie van de gegevens opmerkelijk. Dat daarbij afkortingen worden gebruikt ter duiding van de verschillende gegevens is geen enkel probleem. Nadat ter inleiding van de eigenlijke filmografie uitvoerig tekst en uitleg is gegeven omtrent de inhoud en de betekenis van de gebruikte afkortingen, wordt onder aan iedere pagina het overzicht van gebruikte afkortingen herhaald; een vondst die qua vormgeving een verrassend effect heeft en wat prak tisch nut betreft uiterst effectief is. Dat hierdoor de paginering in het filmo- grafisch deel van het boek is komen te vervallen lijkt op het eerste gezicht nadelig, maar heeft als grote voordeel dat er op deze manier geen misver stand kan ontstaan over de aard van de nummers in de registers. De samensteller beperkt zich niet tot een droge opsomming van feitelijke gegevens. Zo plaatst Bert Hogenkamp in een inleidend hoofdstuk de Amster damse filmproductie in het licht van de nationale en internationale (film)- geschiedenis. Vervolgens belicht samensteller Wim Visscher in twee teksten de activiteiten van de gemeen te Amsterdam op filmgebied en de films van de amateurfilmers Leo Krijn en Paul Wijnhoff. Dit biedt de lezer de mogelijkheid de afzonderlijke films in de filmografie in een breder verband te plaatsen. Bovendien bevat het boek een groot aantal afbeeldingen. Wat verder de bruikbaarheid van de filmografie zeer ten goede komt, zijn de registers, maar liefst vier in getal: F e c- een op jaartal van pre mière (van belang om een chronologisch overzicht te krijgen), een op naam, een op locatie en een op trefwoorden. Op deze manier wordt het mate riaal optimaal ontsloten. Zelfs in het digitale tijdperk zullen er maar weinigen zijn die niet met deze gedrukte filmografie uit de voeten kunnen. en verenigingsgebeurtenissen wilden vastleggen voor later. De laatste 20 jaar zijn daar ook nog de regionale en lokale omroepen bijgekomen. Die hebben in de tussentijd ook heel wat opnamen geproduceerd die met het verstrijken der jaren een extra waarde hebben gekregen, namelijk als historisch document. Nederlandse speelfilms uit de tijd van de stomme film. De totstandkoming van Donaldson's filmografie van de Nederlandse speelfilms uit de tijd van de stomme film (tijdens de productie al snel F 15 F. net.'/. Uiteraard hebben niet alle plaatsen en regio's in Nederland zo'n rijke filmproductie als Amster dam. Toch zullen veel archivarissen verbaasd opkijken, wanneer zij te zijner tijd de filmografie van plaats of regio onder ogen krijgen. Per slot van rekening bestaat het medium film ondertussen al meer dan 100 jaar en zijn er niet alleen lokale en regionale opnamen gemaakt door commerciële productiebedrijven, zoals de bioscoop journaals van Polygoon. Ook een groot aantal fotografen hebben in de loop der jaren allerlei lokale situaties en gebeurtenissen gefilmd, evenals honderden enthousiaste filmamateurs en particulieren, die familie-, bedrijfs- omgedoopt tot 'de grote Annie Bos', vanwege het formaat en de prominente rol van actrice Annie Bos) is een verhaal apart. Midden jaren vijftig raakte Donaldson op weg van Zuid- West Australië naar Londen verzeild in Rotterdam. Toen een Poolse corre spondent hem korte tijd later vroeg om een overzicht van Nederlandse vraagtekens geleid tot een monumen tale filmografie van Nederlandse speelfilms uit de tijd van de stomme film. En evenals die van het GAA, is ook de filmografie van Donaldson een in meerdere opzichten bijzonder boek werk geworden. Wat al meteen opvalt zijn het grote formaat, de harde band met omslag en de goede verzorging. Nadat zij 10 jaar geleden ook het boek 'Geschiedenis van de Nederlandse film en bioscoop tot 1940' sierde, prijkt ook dit keer Annie Bos, dé Neder landse filmdiva uit de tijd van de stomme film, op de omslag. Ook de titel ('Of Joy and sorrow') trekt de aandacht. Niet alleen vanwege de emotionele lading, maar ook vanwege de taal. Het NFM heeft er expliciet voor gekozen deze filmografie in het Engels uit te brengen. Het hoopt daarmee de aandacht van de buiten landse filmmusea en -archieven te trekken in de verwachting dat in deze hoek nog een aantal films uit de filmografie op het spoor te komen. Want weliswaar is het verrassend en verheugend te zien dat de Nederlandse filmgeschiedenis zo'n groot aantal filmproducties heeft opgeleverd (342), achter dit schitterende boek schuilt ook een groot drama, waar ik nog op terugkom. Verder trekt deze filmografie de aan dacht door het grote aantal gegevens dat per film vermeld wordt, de rijk dom aan illustraties, de uitgebreide registers (op filmtitel, op naam van personen en instellingen en op per sonages), het inleidende hoofdstuk van filmmaker Peter Delpeut, die met zijn (found footage) films en de serie Cinéma Perdu veel heeft bijgedragen tot de herwaardering van historisch filmmateriaal. Lovenswaardig is ook de inspanning om met een aantal voor beelden het element kleur uit de be ginperiode van de film weer tot zijn recht te laten komen (zie: 'In volle glorie op het grote doekpag. 31) Wat deze filmografie verder impliciet aantoont is dat de waarde van het medium film als historische bron zich niet alleen beperkt tot journaalitems, documen- films, moest hij constateren dat iets dergelijks niet bestond. Weliswaar was begin jaren vijftig het Nederlands Filmmuseum opgericht, maar tot een Nederlandse filmografie had dat nog niet geleid. De specifieke maatschap pelijke status van het medium film en de summiere kennis omtrent het Nederlandse film verleden droegen daar in belangrijke mate toe bij. Donaldson besloot toen zelf maar een dergelijk overzicht te gaan maken. En daarmee begon een speurtocht die meer dan veertig jaar heeft geduurd. Hij kamde stad en land uit op zoek naar allerlei gegevens over alle moge lijke Nederlandse films. Zijn belang liggende gegevens (zoals titel, hoofrol- spelers, lengte etc.), ook allerlei andere zaken (premieredatum, keuringsrap porten, buitenlandse versies, recensies) probeerde hij te achterhalen. En omdat er met name in de begintijd van de film ook een aantal lokale speelfilm achtige filmpjes waren gemaakt, voerde hij een uitgebreide correspon dentie met archiefdiensten in binnen- en buitenland. Deze speurzin om alles te achterhalen wat er te achterhalen viel, had niet alleen tot gevolg dat Donaldson in de loop der jaren een unieke collectie opbouwde, het leidde er ook toe dat met ieder nieuw gegeven het eindre- LJit de film Levens schaduwen' van de Amsterdam Filmde. Theo Frenkel, met de acteurs Coen Hissink, Cor Smits. Willem Faassen (foto uit: Of Joy and Sorrow') stelling richtte zich met name op speelfilms met een voorkeur voor speelfilms uit de beginjaren van de Nederlandse filmgeschiedenis. Donald son, van oorsprong Engelstalig, ge bruikt in navolging van L. Jordaan, de nestor onder de Nederlandse filmjour nalisten, de term 'zwijgende film'. Hij was nog net op tijd om een aantal filmmakers en filmsterren uit de beginperiode van de Nederlandse film persoonlijk te ontmoeten. Vaak ontvingen deze hem met open armen, verrast door het feit dat er nog iemand was die hen kende en belang stelde in hun prestaties op filmgebied. Bij zijn speurtocht beperkte Donaldson zich niet alleen tot de meest voor de hand sultaat verder weg leek dan ooit. Want uit de berg gegevens die Donaldson bijeensprokkelde bleek onomstotelijk dat de in de beginperiode van de Nederlandse filmgeschiedenis veel meer films waren geproduceerd dan verondersteld werd. En Donaldson, encyclopedist pur sang, was niet van plan zijn gegevens prijs te geven voordat hij alles boven tafel had. Filmhistorici in binnen- en buitenland hielden de adem in: als dat maar goed zou gaan. Het is dan ook de grote verdienste van het Nederlands Filmmuseum dat het de voorwaarden heeft gecreëerd voor Donaldson om tot een afronding te komen. Dat heeft ondanks de vele 102/6 Augustus 1998

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1998 | | pagina 37