Lite
ratuur
Litera-
AARDS
GELUK
JR. Bruijn en C. van Baaien, Van zeeman tot residentie
burger, Cornelius de Jong van Rodenburg 1762-1838),
28
Anton Schuurman,1an de Vries en Ad van der Woude
(red.), Aards Geluk. De Nederlanders en hun spullen
van 1330 tot 1830.
29
Verloren Hilversum 1996, ISBN 90-6550-144-4, fl. 25
Als deel 13 van de 'Zeven Provinciën
Reeks', de inmiddels bekende reeks
korte en aardige monografieën onder
auspiciën van een Leids universitair on
derzoeksnetwerk, verscheen Van zee
man tot residentieburger, Cornelius de Jong
van Rodenburgb (1762-1838) bij Ver
loren te Hilversum van de hand van
Jaap R. Bruijn en Carla van Baaien. De
Jong's actieve zeemansloopbaan ein
digde in 1799, midden in de Bataafs-
Franse tijd toen hij mede schuldig
werd bevonden aan de overgave van de
vloot aan de Britten. De rest van zijn
toen nog bijna veertig jaar durend
leven bracht De Jong eerst in gevan
genschap en ballingschap wegens 'ver
raderlijk plichtsverzuim' door; na zijn
vrijlating werd hij schrijver en land
man, vechtend tegen hem aangedaan
onrecht tot ten slotte eerherstel
volgde. Zijn zeemansleven in een
notendop.
De beide auteurs hebben hun verhaal
over De Jong's zeereizen - scheepscom-
mando's, onder meer naar De Kaap -
chronologisch weergegeven. Tussen de
zeemansbedrijven door en in het laat
ste hoofdstuk situeerden zij De Jong in
een (Nederlandse) Verlichting. Over
dat laatste dadelijk. De Jongs motiva
tie om zeeman te worden bestond uit
de trits 'varen, vechten en reizen' om
'eer, roem en fortuin' te behalen. Zijn
vader was stadssecretaris van Oudewa
ter (later Weesp) die daarnaast een
weinig bezocht notariskantoor runde.
Diens huwelijk met de Woerdense
Johanna Clasina de Roode van Roden-
burgh verschafte vader De Jong nauwe
banden met vroedschapskringen in
Oudewater en Woerden. Cornelius
was de oudste van zes kinderen en de
eerste in de familie die naar zee wilde.
Tegen de zin van zijn vader, maar
ongetwijfeld gestimuleerd door zijn
grootmoeder van moederszijde.
Waarom De Jong zo'n snelle carrière
maakte (p. 14, 19) wordt helaas niet
echt duidelijk gemaakt en blijft daar
om een beloftevolle observatie voor
verder onderzoek. De auteurs maakten
voor hun studie vooral gebruik van de
De Jongs correspondentie die op twee
plaatsen (ARA en RUL) wordt be
waard, en zijn reisverslagen (1777-
1786) die begin negentiende eeuw in
druk verschenen.
De hier toegemeten ruimte is te
beperkt om stil te staan bij wat magere
toelichtingen als 'zaakwaarnemer' voor
solliciteur (p.18), inconsequent gehan
teerde tijdsvormen (p. 19), of bij een
even intrigerend als impliciet oordeel
over bewaarde 'pornografische teke
ningen' (p.20). Het schrijven van een
'korte biografie' vergt grote verbale
lenigheid. Je kunt je niet in details
uitputten. Daardoor dreigen abstrac
tere formuleringen het concrete zicht
op de hoofdpersoon te vertroebelen.
De opgevoerde relatie tussen De Jong
en de Verlichting is zo'n voorbeeld.
Die verhouding is denkelijk wat ge
zocht. Uitspraken van de auteurs als:
'De ideeën van de Verlichting hadden
op dit punt (d.w.z. afschaffing van de
slavernij, PvW) enige invloed' (p. 16)
maken natuurlijk niets helder. Even
min baart De Jongs opvatting dat de
slavenhandel tot een van de 'Christe
nen schandvlekken' behoorde - uitge
sproken in 1780 - opzien, omdat op
dat moment zeker méér dan 'op zeer
bescheiden schaal over afschaffing van
de slavenhandel werd gesproken', in
tegenstelling derhalve tot wat de
auteurs menen. Die opvatting is reeds
omstreeks 1975 achterhaald, onder
meer door Gijswijt en Schutte (zie voor
een overzicht van het publieke debat
ten tijde van de Republiek over de
afschaffing van de slavenhandel, bij
voorbeeld A.N. Paasman, Reinhart:
Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde
van de Verlichting (Amsterdam 1984).
Dat de slavenhandel hier pas begin
negentiende eeuw afgeschaft werd is
het gevolg van dat publieke debat dat
al tientallen jaren daarvoor werd ge
voerd. De Jongs uitspraak dat de
levensomstandigheden van de slaven
verbeterd zouden moeten worden
wordt vergezeld van een citaat waarin
ik allerminst 'verlichte opvattingen'
kan zien: '...zoo men het dan eenmaal
daar voor houden moet dat de slavernij
niet kan worden afgeschaft en noodza
kelijk is' (p. 16). Hij kan zelfs betrapt
worden op onverschilligheid ten opzichte
van deze kwestie, getuige een dubieuze
interpretatie van de auteurs, dat De
Jong met 'de vele slaven in elke (Kaap
se) huishouding weinig op had' (p.
24). Over de toepassing van de 'rech
ten van de mensch' was De Jong al
lesbehalve positief. Hij zag er bijvoor
beeld geen been in (was erover zelfs
'verheugd') dat Haagse bedelaars 'mas
saal naar Drenthe' werden gestuurd.
De Jong hier en elders als 'verlicht' en
'Verlicht man' (p. 80) te typeren gaat
mij dan ook wat te ver. Uit het laatste
hoofdstuk blijkt dat de auteurs er zelf
ook moeite mee te hebben, maar ook
dan nemen ze nauwelijks gas terug.
Waar ik met dit alles heen wil is aan
dacht vragen voor grotere zorgvuldig
heid van de auteurs, in ieder geval van
de redactie. Als de auteurs schrijven
dat 'er in het vaderland na de Bataafse
omwenteling in januari 1795 veel
veranderd was (cursiveringen van mij,
PvW)' (p. 28), dan is zo'n mededeling
in zijn algemeenheid op zijn minst
onzorgvuldig. Zo moesten in februari
nog plaatsen door de Fransen worden
bezet (of bevrijd zo men wil), zoals
bijvoorbeeld Zutphen en Doetinchem,
om over 'veranderingen' nog maar niet
te spreken. De 'eenheidsstaat' kwam
pas veel later van de grond. Dat
Daendels, die in die hele periode een
prominente militaire en politieke rol
speelde, met de initialen J.W. wordt
opgezadeld (p. 36) kan toch niet als
een typefout worden aangemerkt.
Maar ik weet (helaas) uit eigen erva
ring dat auteurs en meelezers over
dergelijke ontsieringen en onzorgvul
digheden heen lezen om ze pas (tan
denknarsend) in de gedrukte tekst op
te merken. Dat is jammer, want ik
meen dat de aantrekkelijke publicaties
in deze serie een groot, lezend publiek
verdienen en dat op dit deel voor mijn
part nog tientallen andere monogra
fieën mogen volgen.
Pieter van Wissing
Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1997ISBN 90 5018 350 6, 347p., fl. 65,=
Mooier en meer: de 'Revolutie van
de Vlijt'.
Geschiedenis gaat over mensen. Het
interesseert ons hoe onze voorgangers
vorm gaven aan hun bestaan. Het
aardige is dat met de beoefening van
de geschiedenis naar de woon- en
leefculturen het gewone leven in beeld
kan worden gebracht. Hoe en wat
werd er gegeten en tot hoe lang met
de handen? Wanneer schonk men het
eerste kopje koffie? Vanwaar al die
schilderijen aan de wand - ook bij de
minste klasse - en waarom neemt dat
NEDERLANDERS
EN HUN
SPULLEN
1550-1850
DR ANTON SCHUURMAN
DR. 1AN DE VRIES
DR. AD VAN DER WOUDE
bezit in de 18de eeuw af-1 Waarom
streven mensen eigenlijk naar al die
spullen? Wat willen mensen daarmee
zeggen? De voorwerpen zijn immers
niet los te zien van de betekenissen die
mensen er aan geven.
Het boek dat voor mij ligt gaat over
de materiële cultuur, de geschiedenis
van spullen en de betekenis ervan.
Materiële cultuur heeft alles te maken
met consumptie, levensstijl en levens
standaard. De studie van de materiële
cultuur ligt op het snijvlak van de eco
nomische, sociale en cultuurgeschiede
nis. In 'Aards Geluk' wordt uitgelegd
waarom mensen streven naar fysiek
welzijn en sociale waardering, want
behalve dat mensen uit behoefte con
sumeren doen ze dat ook om zichzelf
ten opzichte van anderen kenbaar te
maken. Bezit van spullen vertelt iets
over status en macht. Kleren maken de
man, de boekenkast vertelt iets over de
mentaliteit van de bezitter.
De redacteuren van de bundel, Schuur
man en De Vries, laten in hun bijdra
gen zien welke rol de consumptiegroei
heeft vervuld in de modernisering van
het leven. Schuurman maakt duidelijk
dat de samenleving op het platteland
helemaal niet statisch was. De bouw
van de boerderijen verandert in de
zeventiende eeuw al sterk en woonge
not wordt belangrijker. De Amerikaan
Jan de Vries schrijft dat in de 17de en
18de eeuw de vraag naar spullen niet
alleen toeneemt bij de vermogende
klasse maar dat mensen die het minder
getroffen hebben ook mee gingen
doen. Zij en hun gezinsleden gingen
zelfs harder werken, niet voor de eerste
levensbenodigdheden, maar om luxe
artikelen aan te schaffen die status
verschaften. Begeerte naar sieraden,
schilderijen, aardewerk en porselein -
ontketende een Revolutie van de Vlijt.
Koffie en thee hebben een revolutie in
het consumptiepatroon veroorzaakt en
gezorgd voor een versneld ontstaan
van de consumptiemaatschappij.
Behalve mooie spullen willen mensen
ook veel spullen. De Vries toont aan
dat de begeerte naar al die spullen, het
willen meedoen, voor economische
groei zorgde.
Van der Woude houdt van sprekende
cijfers; hij tovert de lezer dan ook
duizelingwekkende getallen voor ogen.
In zijn bijdrage over de schilderijen
productie komt Van der Woude na
allerlei berekeningen tot de schatting
van een kleine 20 miljoen werken die
tussen 1550 en 1799 aan de wanden
van Hollandse huizen hingen. Na nog
wat rekenwerk blijft hij steken bij een
productie van rond 10 miljoen schil
derijen. ('Het noemen van een exact
getal zou lachwekkend zijn'). Niet alle
schilderijen overleefden. Als ergens het
Bijbelwoord duidelijk wordt dat aardse
schatten 'door roest en mot verderven',
dan wel op deze plaats. In de huizen
was het vaak niet pluis: schimmel, roet
van brandende kaarsen en vocht dat
langs de muren droop. Van optimale
condities voor het bewaren van al die
102/4 juni 1998