Een stille revolutie? Cultuur en mentaliteit in de lange jaren vijftig. Verloren Hilversum 1997, 287 p. ISBN 90-6550-549-0. 43,- 36 37 techniekgeschiedenis in het algemeen. Een team van specialisten beoordeelde de modellen op hun wetenschappelijke merites. Tevens startte een omvangrijk conserveringsproject, waardoor het verval tot stilstand werd gebracht. Er verscheen een catalogus en delen van de collectie werden tentoongesteld. Historicus Alan Lemmers was gedu rende vijf jaar bij dit project betrokken en verrichtte veel en diepgaand onderzoek naar de betekenis van diverse objecten. Dit resulteerde in de dissertatie Techniek op schaal. Deze deelstudies komen in de vorm van twaalf case-studies in het boek terug. Uniek voor een publicatie tot dusver verschenen over dit onderwerp zijn de relaties die Lemmers legt met schrifte lijke bronnen, met name diverse collecties aanwezig in het Algemeen Rijksarchief. Hij raadpleegde de archieven van de admiraliteitscolleges (1586-1795), de van het ministerie van Marine (1795-1813, 1813-1928), het archief van het ministerie van Buiten landse Zaken en de verzameling scheepsbouwkundige tekeningen op de kaartenafdeling. Hierdoor komt de betekenis van een aantal modellen in een heel ander daglicht te staan. Tevens bewijst Lemmers overtuigend dat in de Marine-modellenkamercol- lectie inderdaad een schat aan tech niekgeschiedenis besloten ligt. Naast de case-studies gaat Lemmers ook in het algemeen uitgebreid in op de betekenis van technische en scheeps modellen. Het lezen van deze hoofd stukken kan zeer nuttig zijn voor beheerders van bredere collecties waarin ook modellen voorkomen. Het boek is fraai uitgegeven en rijk geïllustreerd, voornamelijk met duidelijke foto's van de modellen. Henk Dessens, Nederlands Scheepvaartmuseum Amsterdam Onder redactie van Paul Luykx en Pim Slot vraagt een groep cultuurhistorici zich langs multidisciplinaire weg af of de jaren '50 echt zo 'truttig', gezapig en zelfgenoegzaam waren als men in het eind van de jaren '60 of het begin van de jaren '70 wel dacht. Om antwoord op die vraag te geven zijn er twaalf bijdragen gebundeld, die een beeld geven van cultuurfenomenen of een beleid op dat gebied. Aan de artikelen gaat een woord vooraf waarin een algemeen kader wordt gesteld. Dit laatste is het zwakste deel van de bundel, omdat het de tegenstelling 'revolutionair' en 'traditioneel' zonder context een cultuurtegenstelling noemt. Dit laat de vraag open of het hier om een voor de jaren '50 karak teristieke vooruitstrevende verandering ging die als zodanig spanningen opriep dan wel om een voorspel tot het openlijke maatschappelijke verzet zoals dat in de jaren '60 werd gepropageerd. Tegenover het eerste verschijnsel staat het begrip 'traditie', waarvan bijvoor beeld de verzuiling een exponent is. Tegenover het laatste staat onder meer juist die door het establishment aan vaarde en nagestreefde modernisering, met name de effecten van de industri alisatie en de beginnende verstede lijking van ons land. In dit verband moet worden opgemerkt dat de moderne stedenbouw door de kritiek van de jaren '60 onder vuur werd genomen. Een tweede bezwaar is dat 'de jaren '50' moeilijk te markeren zijn. Het beginjaartal 1948, dat ook geldt voor het lied toen was geluk heel gewoon', is acceptabel. Wat het eindjaartal betreft zijn er auteurs die de jaren '50 REDACTIE PAUL LUYKX 8, PIM SLOT laten samenvallen met het jeugdsenti ment van Wim Noordhoek. Voor hem eindigt die periode rond 1955 met een breuk in de jeugdcultuur, met als exponent de film Rock around the clock met o.a. Bill Haley and his Comets. Anderen gaan door tot de val van het laatste kabinet-Drees (1958), het aantreden van president Kennedy (I960) of het eerste optreden van Provo (1965). De einddatum is dus onzeker, en de tegenstellingen die in dit boek worden beschreven, beginnen soms eerst na 1956 goed vorm te krijgen. De beantwoording van de hoofdvraag wordt nu discutabel, omdat er door gebrek aan kader een teveel aan gezichtspunten is ontstaan. We moeten het dus doen met een variëteit aan cultuurvisies en een aantal interessante artikelen die soms heel eigenaardige beelden uit die tijd oproepen. Dat geldt met name voor de geschiedenis van de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (NVSH) - aan de hand van het vere nigingsblad - en voor het fenomeen J.B. Charles (door respectievelijk Tity de Vries en Hugo Röling). Maar ook voor de geschiedenis van de Neder landse Vereniging van Journalisten (NVJ), die ondanks haar consensus met de bestaande orde vanaf 1956 in conflict kwam met de machthebbers als gevolg van hun vrije nieuwsgaring (Paul Koedijk). Al deze verhalen hebben gemeen dat zij op een span nende wijze een conflictsituatie tegen het establishment zichtbaar maken. Dat gebeurt ook door Ido Weijers vanuit de sociaal-psychologische hoek, maar hier worden wij juist verplaatst naar het Dennendal-conflict uit het begin van de jaren '70; dat vond naar zijn mening ten onrechte plaats omdat het een in de jaren '50 aangezette veranderingsbeweging doorkruiste. In zekere zin is dat jammer, omdat juist die liberalisatie op pedagogisch en strafrechtelijk terrein ook in de jaren '50 dramatisch kon zijn. In een Nij meegs paedologisch instituut, dat tot 1957 mede werd geleid door zusters Ursulinen, stond de experimentele therapeutische benadering soms op gespannen voet met de traditie van de kloosterorde. En ik ben zeer benieuwd naar de receptie van Annie M.G. Schmidts kindergedicht 'Ik ben lekker stout' in die jaren... Op de vraag of er in de jaren vijftig stille revoluties hebben plaatsgevonden kan men dus op twee manieren met 'ja' antwoorden. Het eerste 'ja' omdat er zich tekenen aandienden die de opstanden in de jaren '60 en '70 voorspelden, het tweede omdat er zich binnen het establishment enkele voor de jaren '50 karakteristieke breuken hadden voorgedaan. Voor beide beamingen is iets te zeggen, hoewel zij elkaar soms tegenspreken. Toch vinden we tussen deze opstellen ook wel eens 'neen': het Nederlands Vrouwen Comité van Marie Anne Teilegen, waarvan het Algemeen Rijksarchief onlangs het archief verwierf, wordt in het perspectief van de richting die het feminisme eind jaren '60 insloeg, als toch wel behou dend beschreven. Daartegenover wordt weer de succesvolle parlementaire arbeid van VVD-kamerlid Corry Tendeloo als een vorm van verandering gesteld. Dit terwijl die zich feitelijk inzette voor het inhalen van manifeste achterstanden in de juridische en sociale gelijkberechtiging van de vrouw in die jaren. Het is een geluk voor de lezer dat dit hoofdstuk in de vrouwengeschiedenis geschreven is, te meer daar het gaat om het initiatief van een oppositiepartij tegen de Rooms-rode coaltie in. De strijd om de wettelijke mondigheid van de vrouw werd reeds in het begin van deze eeuw gevoerd en de repressie van vrouwen arbeid was een maatregel van coalitie partner Romme, die voor de oorlog in het vierde kabinet-Colijn minister van Sociale Zaken was. Ik krijg van al deze stukken de indruk dat de jaren '50 zich karakteriseerden door een roerige intellectuele voorhoe de. Zodra zij de kans kreeg een pro gressieve voorhoede van de samenle ving te vormen in de richting van modernisering, greep zij dit met beide handen aan. Daarom is het jammer dat juist op het gebied van de kunsten slechts Cobra - en dan nog in verband met de letterkunde- wordt genoemd. Op alle fronten bloeiden er experimen tele voorhoedes, met name tijdens de jaarlijkse Holland Eestivals. Kenmer kend is dat naarmate deze jaren vorderden, er iets van acceptatie ontstaat: ook de schooljeugd is al zeer vroeg geconfronteerd met werk van Lucebert en andere experimentelen in bloemlezingen die tijdens de Boeken week werden verspreid. Maar tegelijk wil ik stellen dat deze voorhoedes zich juist van traditionele media bedienden als musea, theaters, voordrachten en boeken; ook de avantgardefilm werd aanvankelijk in dit kader vertoond als voordrachten van een filmliga. Los daarvan stond het massamedium van die jaren, de radio, die eerst rond I960 door de televisie zou worden verdrongen. En Iaat nu juist de geschiedschrijving van de radio het zwakste deel van dit boek zijn: de karakterisering van de 'vroege' jaren '50, de tijd van Noordhoeks Groot gedenkboekbevat een historische misser. De kracht van de bonte avonden, beschreven door Kleijer en Tillekens, ligt niet alleen aan de paternalistische quizmaster van het type Schilperoort, maar ook aan de kwaliteit van de geboden kleinkunst. Wie van de vedetten van de VARA- Showboatshow van zaterdagavond slechts het Metropole-orkest van Dolf van der Linden kan noemen, weet niet waarover hij schrijft. Hier wreekt zich het abominabele conserveringsbeleid van de omroepen, dat leidde tot de te loorgang van onsterfelijke voordrach ten van veiligmeester (heepoppulepee) Rijk de Gooyer, Wim Sonnevelt (Willem Parel), Tom Manders (Dorus), het unieke komische hoorspel Mimosa met Ko van Dijk, Joop Doderer, Lia Dorana, Hetty Blok, Johan Kaart, en alweer Rijk de Gooyer als (goeidaag!) Bartels en het achteraf geniale geluids- werk met de stem van Jan Oradi. Er bestond beneden de Moerdijk een intellectuele weerstand tegen dit soort 'mannetjes maken', waarin voor het eerst het plat uit de Randstad werd gecultiveerd. Met name de KRO probeerde met het programma 'Negen heit de klok' een alternatief te bieden voor de VARA - waartegen bovendien sedert het beruchte bisschoppelijk mandement van 1954 werd gepreekt. En ook daar ontstond langzamerhand een redelijk kleinkunstgehalte... Maar aangezien wij dit nooit meer kunnen horen omdat de banden verloren zijn gegaan, hoeft daarover blijkbaar geen geschiedenis te worden geschreven. Enfin, na 1955 werd alles anders. Een musicale subcultuur uit de Black Belt van het Zuidelijke segregatiegebied van de Verenigde Staten werd dank zij enkele -in het scenario van de al geciteerde film Rock around the clock beschreven- processen ook blanke popcultuur en er ontstond zoiets als een jeugdprobleem. Geluk was niet meer gewoon. En over wat er sedert dien gebeurde, gaf het echtpaar Romein in De lage landen bij de zee al een aantal scherpe karakteristieken; daarmee zijn we in de late jaren '50 beland, die volgens sommige schrijvers van het boek zo lang hebben geduurd. In dit boek wordt slechts een facet van het grote jeugdprobleem belicht door de beschrijving van de situatie in Tilburg als beleidsterrein. Ook hier een paar hinderlijke cultuurhistorische missers: tot 1955 behoorde heel wat jazz tot het jeugdig onfatsoen, met als hoogtepunt de puinhopen in het Amsterdams Concertgebouw tijdens 101/1 januari/februari 1998

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Archievenblad | 1998 | | pagina 23